ECLI:NL:RBZWB:2020:3520

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
02-821303-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. van Triest
  • A. Duinhof
  • M. Scheltema Beduin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak betreffende veroordeling voor medeplegen van een reeks brandstichtingen

Op 30 juli 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een jeugdzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2000, die werd beschuldigd van het medeplegen van een reeks brandstichtingen in de periode van 13 september 2017 tot en met 1 november 2018. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 16 juli 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Rammeloo, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging omvatte meerdere brandstichtingen in de gemeenten Hulst en Terneuzen, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten was. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte alle ten laste gelegde brandstichtingen had gepleegd, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen was ontstaan. De verdachte werd vrijgesproken van een specifiek onderdeel van de tenlastelegging, omdat er onvoldoende bewijs was voor gemeen gevaar. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke jeugddetentie op van 90 dagen, waarvan 70 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar, en een werkstraf van 100 uur. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn positieve ontwikkeling en de adviezen van deskundigen en de Raad voor de Kinderbescherming. De benadeelde partijen werden in hun vorderingen gedeeltelijk ontvankelijk verklaard, met toewijzing van schadevergoedingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/821303-18
vonnis van de meervoudige kamer van 30 juli 2020
in de strafzaak tegen de ten tijde van de feiten minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
raadsvrouw mr. S. van Steenberge, advocaat te Terneuzen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 16 juli 2020, waarbij de officier van justitie mr. Rammeloo en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 september
2017 tot en met 1 november 2018 te Hengstdijk, Kloosterzande, Walsoorden,
Vogelwaarde, gemeente Hulst, en/of Overslag, gemeente Terneuzen, in elk geval
in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen,
telkens opzettelijk brand heeft/hebben gesticht, door
- op of omstreeks 13 september 2017 te Walsoorden, gemeente Hulst, open vuur
in aanraking te brengen met spiritus/benzine en/of een aanmaakblokje, althans
met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een autobus (Bova kenteken
[kenteken 1] ) geheel of gedeeltelijk is verbrand (zaak 7), en/of
- op of omstreeks 20 november 2017 te Walsoorden, gemeente Hulst, open vuur in
aanraking te brengen met benzine en/of spiritus, althans met een brandbare
stof, ten gevolge waarvan een touringcar (VDL kenteken [kenteken 5] ) geheel of
gedeeltekijk is verbrand (zaak 8), en/of
- op of omstreeks 7 januari 2018 te Kloosterzande, gemeente Hulst, openvuur in
aanraking te brengen met spiritus, althans een brandbare stof, ten gevolge
waarvan een schuurtje gelegen aan de [adres 2] geheel of gedeeltelijk is
verbrand ( zaak 9), en/of
- op of omstreeks 3 /4 februari 2018 te Kloosterzande, gemeente Hulst, open
vuur in aanraking te brengen met het rechterachterwiel van een personenauto
(Renault kenteken [kenteken 2] ), althans met een brandbare stof, ten gevolge
waarvan dat wiel en/of de band van die personenauto geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand (zaak 13), en/of
- op of omstreeks 4 februari 2018 te Kloosterzande, gemeente Hulst, open vuur
in aanraking te brengen met de grill/voorbumper van een personenauto (Renault
kenteken [kenteken 2] ), althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan die
personenauto geheel of gedeeltelijk is verbrand (zaak 14), en/of
- op of omstreeks 14/15 februari 2018 te Kloosterzande, gemeente Hulst, open
vuur in aanraking te brengen met spiritus en/of een aanmaakblokje, althans een
brandbare stof, ten gevolge waarvan een bestelbus (Opel kenteken [kenteken 3] )
geparkeerd aan de Leliestraat geheel of gedeeltelijk is verbrand (zaak 18),
en/of
- op of omstreeks 23 maart 2018 te Kloosterzande, gemeente Hulst, open vuur in
aanraking te brengen met spiritus, althans een brandbare stof, ten gevolge
waarvan een container gelegen in de Hyacintstraat en/of de goederen in die
container geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand (zaak 22), en/of
- op of omstreeks 22 mei 2018 te Overslag, gemeente Terneuzen, open vuur in
aanraking te brengen met benzine, althans een brandbare stof, ten gevolge
waarvan een vrachtwagen (Mercedes kenteken [kenteken 4] ) geheel of gedeeltelijk is
verbrand (zaak 30), en/of
- op of omstreeks 28 september 2018 te Vogelwaarde, gemeente Hulst, open vuur
in aanraking te brengen met hooi, althans een brandbare stof, ten gevolge
waarvan een schuur gelegen aan de [adres 3] geheel of gedeeltelijk
is verbrand (zaak 36), en/of
- op of omstreeks 1 november 2018 te Vogelwaarde, gemeente Hulst, open vuur in
aanraking te brengen met benzine en/of kranten gelegen op houten
planken/pallets in een tuin aan de Wilgenstraat, althans met een brandbare
stof, ten gevolge waarvan die planken/pallets zijn verbrand (zaak 37), en/of
in elk geval telkens brand is ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor de
bovengenoemde goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten
was;
en/of
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 februari 2018
tot en met 19 februari 2018 Kloosterzande, gemeente Hulst, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
telkens opzettelijk brand heeft/hebben gesticht, door
- op of omstreeks 9 februari 2018 te Kloosterzande, gemeente Hulst, open vuur
in aanraking te brengen met een doek en/of spiritus, althans net een brandbare
stof, ten gevolge waarvan een schuur gelegen aan de [adres 2] en/of een
overkapping aan die schuur en/of goederen in/om die schuur en/of de ramen van
de woning en/of de schuur gelegen aan de [Straatnaam] geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand (zaak 15 en 16), en/of
- op of omstreeks 19 februari 2018 te Kloosterzande, gemeente Hulst, open vuur
in aanraking te brengen met een doek en/of spiritus en/of kranten, althans met
een brandbare stof, ten gevolge waarvan die kranten en/of de woning gelegen
aan de [adres 2] en/of de goederen in die woning geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand, waarvan gemeen gevaar voor personen te duchten was (zaak
21),
in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor bovengenoemde
goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor personen in de belendende woningen, in elk geval
levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor die personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
voor een ander of anderen te duchten was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle aan hem ten laste gelegde brandstichtingen heeft begaan, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was (eerste cumulatief) en gemeen gevaar voor goederen en/of personen (tweede cumulatief). Hij baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaringen van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte ten laste gelegde brandstichtingen, gelet op zijn verklaringen. Voor wat betreft de kwalificatie van het handelen van verdachte refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot het onder het eerste cumulatief ten laste gelegde zevende gedachtestreepje (zaak 22) betwijfelt zij of er gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Zij wijst daarbij op het proces-verbaal brandonderzoek waarin staat dat dit gevaar er niet was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
[naam 1] heeft aangifte gedaan van brandstichting. Op 23 maart 2018 stond de container waar de inboedel van zijn woning in lag, in brand. Verdachte heeft bekend dat hij deze brand heeft gesticht. [naam 2] heeft tegen hem gezegd dat de spullen van [naam 1] in deze container zaten en gaf hem een doek en spiritus. Verdachte heeft vervolgens een brandende doek en een fles spiritus in de container gedaan. De goederen in de container zijn als gevolg van de brand aangetast.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte - samen met [naam 2] -de brand in de container heeft veroorzaakt. Voor een bewezenverklaring van brandstichting is echter vereist dat door de brand gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. De forensisch onderzoeker heeft opgeschreven dat dit niet het geval is geweest. De container stond in een parkeervak in een straat met aan beide zijden woningen, zo blijkt uit het dossier. De rechtbank heeft echter noch op basis van het dossier noch anderszins kunnen vaststellen wat de exacte afstand tussen de in brand gestoken container en de woningen dan wel andere goederen is geweest. Zij is daarom van oordeel dat er, mede gezien de conclusies van het forensisch onderzoek, onvoldoende bewijs is dat er als gevolg van deze brandstichting gemeen gevaar voor goederen is geweest. Verdachte zal ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Eerste cumulatief ten laste gelegde
Aangezien verdachte ten aanzien van de onder het eerste cumulatief ten laste gelegde feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan (voor het overige) geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank die feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 16 juli 2020 [1] , en
ten aanzien van zaak 7
- de aangifte van [naam 3] [2] ;
- de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie [3] ;
ten aanzien van zaak 8
- de aangifte van [naam 3] [4] ;
- het proces-verbaal waaruit onder andere blijkt dat door de brand sprake was van gemeen gevaar voor goederen [5] ;
- de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie [6] ;
ten aanzien van zaak 9
- de aangifte van [naam 1] [7] ;
- de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie [8] ;
ten aanzien van zaak 13
- de aangifte van [naam 4] [9] ;
- het proces-verbaal waaruit onder andere blijkt dat door de brand sprake was van gemeen gevaar voor goederen [10] ;
- de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie [11] ;
ten aanzien van zaak 14
- de aangifte van [naam 4] [12] ;
- het proces-verbaal waaruit onder andere blijkt dat door de brand sprake was van gemeen gevaar voor goederen [13] ;
- de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie [14] ;
ten aanzien van zaak 18
- de aangifte van [naam 5] [15] ;
- het proces-verbaal waaruit onder andere blijkt dat door de brand sprake was van gemeen gevaar voor goederen [16] ;
- de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie [17] ;
ten aanzien van zaak 30
- de aangifte van [naam 6] [18] ;
- het proces-verbaal waaruit onder andere blijkt dat door de brand sprake was van gemeen gevaar voor goederen [19] ;
- de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie [20] ;
ten aanzien van zaak 36
- de aangifte van [naam 8] [21] ;
- de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie [22] ;
ten aanzien van zaak 37
- de aangifte van [naam 1] [23] ;
- de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie [24] .
Bewijsoverweging gemeen gevaar voor goederen ten aanzien van zaak 7, 9, 36 en 37
De rechtbank stelt vast dat verdachte en [naam 2] brand hebben gesticht in een touringcar, terwijl daarnaast twee vrachtwagens stonden geparkeerd, en in schuren die vlakbij een woning waren gelegen en dat zij planken/pallets in een tuin van een woning in brand hebben gestoken. Zij is van oordeel dat aldus door deze brandstichtingen gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Tweede cumulatief ten laste gelegde
Aangezien verdachte ten aanzien van de onder het tweede cumulatief ten laste gelegde feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 16 juli 2020 [25] , en
ten aanzien van zaak 15 en 16
- de aangifte van [naam 1] [26] ;
- de aangifte van [naam 9] [27]
- het proces-verbaal waaruit onder andere blijkt dat door de brand sprake was van gemeen gevaar voor goederen en/of personen [28] ;
- de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie [29] ;
ten aanzien van zaak 21
- de aangifte van [naam 1] [30] ;
- het proces-verbaal waaruit onder andere blijkt dat door de brand sprake was van gemeen gevaar voor goederen en/of personen is ontstaan [31] ;
- de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie [32] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 13 september
2017 tot en met 1 november 2018 te Hengstdijk, Kloosterzande, Walsoorden,
Vogelwaarde, gemeente Hulst, en Overslag, gemeente Terneuzen, tezamen en in vereniging met een ander
telkens opzettelijk brand heeft gesticht, door
- op 13 september 2017 te Walsoorden, gemeente Hulst, open vuur in aanraking te brengen met benzine en een aanmaakblokje, ten gevolge waarvan een autobus (Bova kenteken [kenteken 1] ) geheel is verbrand, en
- op 20 november 2017 te Walsoorden, gemeente Hulst, open vuur in aanraking te brengen met benzine, ten gevolge waarvan een touringcar (VDL kenteken [kenteken 5] )
gedeeltelijkis verbrand, en
- op 7 januari 2018 te Kloosterzande, gemeente Hulst, open vuur in aanraking te brengen met spiritus, ten gevolge waarvan een schuurtje gelegen aan de [adres 2] gedeeltelijk is verbrand, en
- omstreeks 3 /4 februari 2018 te Kloosterzande, gemeente Hulst, open
vuur in aanraking te brengen met het rechterachterwiel van een personenauto
(Renault kenteken [kenteken 2] ), ten gevolge waarvan dat wiel van die personenauto gedeeltelijk is verbrand, en
- op 4 februari 2018 te Kloosterzande, gemeente Hulst, open vuur
in aanraking te brengen met de grill/voorbumper van een personenauto (Renault
kenteken [kenteken 2] ), ten gevolge waarvan die personenauto gedeeltelijk is verbrand, en
- omstreeks 14/15 februari 2018 te Kloosterzande, gemeente Hulst, open
vuur in aanraking te brengen met spiritus en een aanmaakblokje, ten gevolge waarvan een bestelbus (Opel kenteken [kenteken 3] ) geparkeerd aan de Leliestraat gedeeltelijk is verbrand,
en
- op 22 mei 2018 te Overslag, gemeente Terneuzen, open vuur in aanraking te brengen met benzine, ten gevolge waarvan een vrachtwagen (Mercedes kenteken [kenteken 4] ) gedeeltelijk is verbrand, en
- op 28 september 2018 te Vogelwaarde, gemeente Hulst, open vuur in aanraking te brengen met hooi, ten gevolge waarvan een schuur gelegen aan de [adres 3] geheel is verbrand, en
- op 1 november 2018 te Vogelwaarde, gemeente Hulst, open vuur in aanraking te brengen met benzine en kranten gelegen op houten planken/pallets in een tuin aan de Wilgenstraat, ten gevolge waarvan die planken/pallets zijn verbrand
en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
en
op tijdstippen in de periode van 9 februari 2018 tot en met 19 februari 2018 Kloosterzande, gemeente Hulst, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk brand heeft gesticht, door
- op 9 februari 2018 te Kloosterzande, gemeente Hulst, open vuur in aanraking te brengen met een doek en spiritus, ten gevolge waarvan een schuur gelegen aan de [adres 2] en een overkapping aan die schuur en goederen in/om die schuur en de ramen van de woning en de schuur gelegen aan de [Straatnaam] geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en
- op 19 februari 2018 te Kloosterzande, gemeente Hulst, open vuur in aanraking te brengen met een doek en spiritus en kranten, ten gevolge waarvan die kranten en de woning gelegen aan de [adres 2] en de goederen in die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand
en daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen in de belendende woningen, of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die personen, te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 90 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 73 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar, zodat het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van toezicht door de jeugdreclassering en het voortzetten van de behandeling bij de Forensische Zorg Zeeland (FZZ). Daarmee wijkt hij af van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, maar de behandeling bij FFZ is nog niet afgerond en verdachte heeft ter zitting gezegd dat hij een steun in de rug wel kan gebruiken. Daarnaast vordert hij aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 100 uur, subsidiair te vervangen door 50 dagen jeugddetentie. Bij zijn vordering heeft hij rekening gehouden met enerzijds de ernst, impact en hoeveelheid van de feiten en anderzijds de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het feit dat tussen het plegen van de feiten en de zitting geruime tijd is verstreken. Bovendien heeft verdachte de afgelopen periode aan zichzelf gewerkt.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering van de officier van justitie fors is. Zij verzoekt bij de op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Zij verwijst naar de rapportages die over verdachte zijn uitgebracht door de psycholoog, de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering. Verdachte heeft nadat hij de feiten heeft gepleegd een positieve ontwikkeling doorgemaakt en het gaat nu goed met hem. Meegewogen moet ook worden dat hij lang in een schorsing van de voorlopige hechtenis heeft gelopen en zich daarbij aan strenge voorwaarden heeft moeten houden. Zij verzoekt de rechtbank een geheel voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd van één jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals door de jeugdreclassering en de Raad geadviseerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in een periode van ruim een jaar samen met een ander meerdere malen schuldig gemaakt aan brandstichting, waarbij telkens goederen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en waarbij een aantal keren ook levensgevaar voor personen te duchten was. Hij heeft met de gepleegde brandstichtingen geen enkel respect getoond voor andermans bezittingen of gezondheid. De rechtbank rekent verdachte deze feiten zwaar aan. Verdachte en zijn mededader hebben de branden deels gesticht binnen de bebouwde kom. Door aldus te handelen hebben zij personen ernstig in gevaar gebracht, nu vuur onvoorspelbaar is en zich snel en onbeheerst kan ontwikkelen en de rookontwikkeling alleen al levensbedreigend kan zijn. Dat de gevolgen van deze branden niet ernstiger zijn dan nu het geval is en er geen mensen gewond zijn geraakt is een zeer gelukkige omstandigheid, die niet aan verdachte en/of zijn mededader te danken is. Door de brandstichtingen is aanzienlijke materiële schade ontstaan. Verdachte en zijn mededader hebben zich in het geheel geen rekenschap gegeven van de gevaren voor goederen en/of personen, nu zij na het plegen van de feiten zijn weggegaan en geen enkele maatregel hebben genomen om de gevolgen van hun daden te beperken. De branden hebben voor veel onrust en gevoelens van onveiligheid gezorgd bij de direct betrokkenen als ook in de gemeentes waar de branden hebben plaatsgevonden. Een van de benadeelde partijen is zelfs zonder duidelijke reden meerdere keren slachtoffer geworden van brandstichting. Dit was voor hem en zijn naasten zeer beangstigend.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister nog niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Voorts heeft de rechtbank voor wat betreft de persoon van de verdachte en het bepalen van de strafmaat acht geslagen op de conclusies en adviezen in de over verdachte uitgebrachte rapportage van H.E.W. Koornstra, psycholoog, van 7 mei 2019. Uit dit rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een hechtingsstoornis die geleid heeft tot een verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling en antisociaal gedrag. Deze verstoorde ontwikkeling heeft een rol gespeeld ten tijde van het plegen van de brandstichtingen. Verdachte zou de feiten hebben gepleegd onder druk van de mededader. Dit is passend bij de conflict-vermijdende en verlatingsangstige basisattitude van verdachte. Hij was bang de steun van een voor hem belangrijke persoon te verliezen. Daarnaast kon hij door de brandstichtingen ook zijn innerlijke spanningen kwijt. Deze spanningen bouwde hij op door het onderdrukken van zijn emoties. De dynamiek tussen verdachte en de medeverdachte verklaart de rol van verdachte bij de brandstichtingen. Hij was niet krachtig genoeg om hieraan weerstand bieden en heeft vooralsnog ook te weinig zicht op zijn eigen functioneren hierin. Dit alles maakt dat de deskundige adviseert de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Om het recidiverisico te beperken zal verdachte handvatten moeten krijgen om zijn spanningen en emoties adequaat te reguleren. De deskundige adviseert om verdachte als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen dat hij zich onder behandeling stelt van een forensische polikliniek voor individuele therapie, waarbij middels toezicht door de jeugdreclassering vinger aan de pols van de ontwikkeling van verdachte wordt gehouden.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusie van de deskundige met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte en zal het advies om verdachte het bewezenverklaarde in verminderde mate toe te rekenen, volgen.
Voorts heeft de rechtbank gelet op het adviesrapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 30 april 2020. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling van verdachte de afgelopen periode positief is verlopen. Hij volgt al bijna een jaar een behandeltraject bij Emergis. Hij is weerbaarder en laat minder impulsief gedrag zien. Ook neemt hij een meer open houding aan richting zijn vader. Deze weet waar verdachte is, met wie hij is en wat hij doet. Het is belangrijk dat hij het behandeltraject positief afrondt. De Raad adviseert daarom in zijn rapport aan verdachte een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat hij het behandeltraject bij Forensische Zorg Zeeland positief afrondt en toezicht door de jeugdreclassering, met een proeftijd van één jaar.
Ter zitting heeft een vertegenwoordigster van de Raad naar voren gebracht dat het goed gaat met verdachte. Hij is onder behandeling bij een psycholoog en volgt dit goed op, houdt zich aan de afspraken met de jeugdreclassering en hij heeft de steun van zijn vader. De jeugd-reclasseerder vraagt zich in het laatste rapport af wat de meerwaarde nog is van toezicht door de jeugdreclassering. Om die reden wijzigt de Raad ter zitting zijn advies, in die zin dat hij adviseert aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. De vertegenwoordigster van de jeugdreclassering heeft ter zitting onderschreven dat toezicht door de jeugdreclassering geen meerwaarde meer heeft. Zij twijfelt er niet aan dat verdachte het traject bij de psycholoog zal voortzetten.
De rechtbank komt tot de volgende strafoplegging. De ernst en aard van de feiten rechtvaardigen in beginsel een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie. In deze zaak is echter, zonder dat hiervoor een verwijt kan worden gemaakt aan verdachte, sprake van een behoorlijk tijdsverloop tussen de aanvang van de redelijke termijn op 13 december 2018, zijnde de datum waarop verdachte voor de eerste keer is aangehouden, en de berechting. De redelijke termijn in jeugdzaken van 16 maanden is daarmee met 3 maanden overschreden. Dit staat haaks op het uitgangspunt om in jeugdzaken snel op te treden teneinde een pedagogisch doel te bereiken. Een periode van 19 maanden is in de onderhavige zaken voor een jeugdige zoals verdachte een dusdanig lange termijn dat het pedagogisch effect van een straf nog gering moet worden geacht. Bovendien is dit, zeker voor een jeugdige, een (te) lange periode om in onzekerheid te verkeren over de afdoening van de zaak. De rechtbank weegt daarbij mee dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten, dat hij zich sinds de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis heeft moeten houden aan de aanwijzingen en voorwaarden van de jeugdreclassering, dat zijn leven sindsdien een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat hij niet meer met de politie in aanraking is gekomen. Hoewel minder bewezen wordt verklaard dan waar de officier van justitie bij zijn vordering vanuit is gegaan, is de rechtbank, in het bijzonder gelet op de hoeveelheid van de strafbare feiten alsmede de aard en de ernst van de feiten, van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf past bij wat bewezen is verklaard. Zij ziet geen aanleiding een andere of lichtere straf op te leggen. Zij overweegt daarbij dat verdachte geen enkel inzicht lijkt te hebben (gehad) in de gevolgen van zijn handelen. Het is de rechtbank opgevallen dat verdachte zich volledig verschuilt achter het gedrag van zijn mededader. Zij is het met de officier van justitie eens dat verdachte moet worden gezien als volle medepleger van de brandstichtingen, weliswaar niet als de kwade genius, maar wel als de uitvoerder daarvan. Verdachte was geen willoos werktuig zoals de verdediging heeft willen doen voorkomen. Dat verdachte onder invloed van de mededader stond, ontslaat hem niet van zijn eigen verantwoordelijkheid. Verdachte had op ieder moment kunnen (en moeten) stoppen met het plegen van de brandstichtingen.
Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur opleggen waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van één jaar. De rechtbank ziet, gelet het feit dat de ontwikkeling van verdachte tot verantwoordelijke volwassene nog niet is afgerond en hij zelf ter zitting heeft verklaard wel een steuntje in de rug te kunnen gebruiken, aanleiding om aan het voorwaardelijk deel van de straf de bijzondere voorwaarde te koppelen dat verdachte het reeds ingezette behandeltraject bij de Forensische Zorg Zeeland positief afrondt, met daarbij toezicht door de jeugdreclassering. Dit toezicht hoeft geen intensief traject meer te zijn, maar kan verdachte wel helpen de positieve ontwikkeling vast te houden. Daarnaast zal zij aan verdachte een werkstraf voor de duur van 100 uur opleggen.

7.De benadeelde partijen

[naam 1] (eerste cumulatief ten laste gelegde feit - zaak 9, 13, 14, 22 en 37; feit 3 - zaak 15, 16 en 21)
De benadeelde partij [naam 1] , vertegenwoordigd door mr. P.H. Pijpelink, advocaat te Terneuzen, vordert een schadevergoeding van € 7.000,00 bestaande uit een bedrag van
€ 2.000,00 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 5.000,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast verzoekt de benadeelde partij vergoeding van zijn proceskosten, te weten een bedrag van € 769,56.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering ten aanzien van de materiële schade onvoldoende is onderbouwd. Zij zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren voor dit deel van zijn vordering. Hij kan zijn vordering eventueel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Door de verdediging is de vordering voor wat betreft de (hoogte van de) immateriële schade betwist en daartoe gesteld dat deze niet is onderbouwd. Subsidiair heeft zij verzocht de vordering te matigen tot € 1.000,00.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte psychische schade heeft opgelopen en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 5.000,00 niet onredelijk. Zij ziet in het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar en beïnvloedbaar was ten tijde van het plegen van de feiten aanleiding om de vordering ten aanzien van verdachte slechts voor (maximaal) de helft toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van (maximaal) € 2.500,00. Zij zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank overweegt voorts dat de mededader reeds is veroordeeld tot betaling van de proceskosten die door de benadeelde partij [naam 1] zijn gevorderd. Evenwel sluit de rechtbank niet uit dat er door hem ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het toegewezen deel van zijn vordering nog te maken kosten zullen zijn. Daarom zal de rechtbank de vordering toewijzen, maar tot op heden begroten op nihil.
[naam 6] (eerste cumulatief ten laste gelegde feit - zaak 30)
De benadeelde partij [naam 6] , vertegenwoordigd door mr. [naam 7] , advocaat te Terneuzen, vordert een schadevergoeding van € 14.178,80 bestaande uit een bedrag van
€ 12.178,80 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 2.000,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Ter zitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij de vordering verminderd, in die zin dat op de vordering in mindering dient te worden gebracht de huur van een bestelbus in juli 2014 en de gevorderde BTW bij de materiële schade die wordt gevorderd voor de V.O.F. (huur bestelbus en aanschaf nieuwe bedrijfsauto). Daarnaast verzoekt de benadeelde partij vergoeding van haar proceskosten, te weten een bedrag van € 2.117,50.
De vordering is door de verdediging niet betwist, met uitzondering van de gevorderde BTW. Zij heeft voorts verzocht de vordering te matigen tot 50% van het bedrag.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade tot een bedrag van € 9.968,71, te weten € 1.863,63 voor de huur van een bestelauto in mei-juni 2018, € 8.000,00 voor de aanschaf van een nieuwe bedrijfsauto, € 80,08 voor reiskosten en € 25,00 voor telefoonkosten, is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder het eerste cumulatief ten laste gelegde feit, achtste gedachtestreepje (zaak 30), bewezen verklaarde. Nu de vordering tot dat bedrag niet is betwist, ligt deze in zoverre voor toewijzing gereed. Ook de vordering ter zake immateriële schade is niet betwist, zodat ook deze voor toewijzing gereed ligt. Zij ziet in het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar en beïnvloedbaar was ten tijde van het plegen van de feiten aanleiding om de vordering ten aanzien van verdachte slechts voor de helft toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van (maximaal) € 5.984,36. Zij zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank overweegt voorts dat de mededader reeds is veroordeeld tot betaling van de proceskosten die door de benadeelde partij [naam 6] zijn gevorderd. Evenwel sluit de rechtbank niet uit dat er door haar ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het toegewezen deel van haar vordering nog te maken kosten zullen zijn. Daarom zal de rechtbank de vordering toewijzen, maar tot op heden begroten op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partijen zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 november 2018 (benadeelde partij [naam 1] ) en vanaf 22 mei 2018 (benadeelde partij [naam 6] ). De rechtbank bepaalt dat hier geen dagen gijzeling tegenover staan bij niet betaling.
Betaling door de medeverdachte
De rechtbank stelt vast dat de medeverdachte bij vonnis van 29 augustus 2019 reeds is veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade en een bedrag van € 769,56 aan alsdan gevorderde proceskosten aan benadeelde partij [naam 1] . Aan benadeelde partij [naam 6] is een schadevergoeding ad € 14.178,80 toegewezen, alsmede een vergoeding van proceskosten een bedrag van € 2.117,50. Daarbij heeft de rechtbank deze vorderingen in haar vonnis van 29 augustus 2019 hoofdelijk toegewezen.
Gezien de rolverdeling tussen de beide verdachten en hetgeen hiervoor ten aanzien van de toerekenbaarheid van verdachte is overwogen, zal de rechtbank afzien van het bepalen van hoofdelijkheid. De rechtbank zal daarentegen bij de toegewezen vorderingen bepalen dat voor zover de mededader meer dan 50% van het toegekende bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, verdachte slechts is gehouden het resterende bedrag aan de benadeelde partij te betalen en voor zover de mededader meer dan 50% van het toegekende bedrag aan de Staat heeft betaald, verdachte slechts gehouden is het resterende bedrag aan de Staat te betalen. Daarnaast geldt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het zevende gedachtestreepje van het onder het eerste cumulatief ten laste gelegde feit (zaak 22);
Bewezenverklaring
- verklaart het onder het eerste en tweede cumulatief ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
eerste cumulatief ten laste gelegde feit:medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd;
tweede cumulatief ten laste gelegde feit:medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest, meermalen gepleegd,
en medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 90 (negentig) dagen, waarvan 70 (zeventig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 (één) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- stelt in dat verband vast dat verdachte het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie reeds in voorarrest heeft doorgebracht;
- bepaalt dat het voorwaardelijk deel van deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering uit te voeren door Stichting Intervence te Middelburg, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert;
* dat verdachte zich binnen vijf werkdagen na het wijzen van dit vonnis moet melden bij de jeugdreclassering en zich vervolgens zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht moet melden;
* dat verdachte zijn behandeling bij Forensische Zorg Zeeland moet voortzetten en positief afronden;
- draagt deze gecertificeerde instelling op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat verdachte gedurende de proeftijd:
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht en de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 100 (honderd) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
50 (vijftig) dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] (eerste cumulatief ten laste gelegde feit – zaak 9, 13, 14, 22 en 37; tweede cumulatief ten laste gelegde feit– zaak 15, 16 en 21) van (maximaal) € 2.500,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 1] (eerste cumulatief ten laste gelegde feit – zaak 9, 13, 14, 22 en 37; tweede cumulatief ten laste gelegde feit – zaak 15, 16 en 21) (maximaal) € 2.500,00 te betalen, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 6] (eerste cumulatief ten laste gelegde feit – zaak 30) van (maximaal) € 5.984,36 waarvan € 4.984,36 ter zake van materiële schade en € 1.000,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 22 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 6] (eerste cumulatief ten laste gelegde feit – zaak 30), (maximaal) € 5.984,36 te betalen, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 22 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt ten aanzien van beide toegekende vorderingen benadeelde partijen:
dat voor zover de mededader meer dan 50% van het toegekende bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, verdachte slechts gehouden is het resterende bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
dat voor zover de mededader meer dan 50% van het toegekende bedrag aan de Staat heeft betaald, verdachte slechts gehouden is het resterende bedrag aan de Staat te betalen;
dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Triest, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Duinhof en mr. Scheltema Beduin, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 juli 2020.
Mr. Scheltema Beduin en de griffier, mr. Philipsen, zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal opgenomen in het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer ZB1R018016, onderzoek BEMBEX, van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, districtsrecherche Zeeland, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 1489.
2.Het proces-verbaal aangifte van [naam 3] van 13 februari 2019, pagina 705, eerste en derde alinea, en pagina 706, tweede alinea.
3.Het proces-verbaal verhoor verdachte van 4 februari 2019, pagina 154, vierde alinea.
4.Het proces-verbaal aangifte van [naam 3] , namens [bedrijf 1] ., van 27 november 2017, pagina 718, eerste en derde alinea, en pagina 719, eerste alinea.
5.Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict van 2 januari 2018, pagina 720 tot en met 724.
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 4 februari 2019, pagina 155, vijfde en zevende alinea, en pagina 156, tweede alinea.
7.Het proces-verbaal aangifte van [naam 1] van 22 februari 2018, pagina 901, en pagina 907, elfde alinea.
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 6 februari 2019, pagina 169, twaalfde alinea.
9.Het proces-verbaal aangifte van [naam 4] van 4 februari 2018, pagina 778, eerste en tweede alinea.
10.Het proces-verbaal sporenonderzoek van 4 februari 2018, pagina 787 en 788.
11.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 14 december 2018, pagina 146, elfde en veertiende alinea, en pagina 148, vijftiende alinea.
12.Het proces-verbaal aangifte van [naam 4] van 4 februari 2018, pagina 782, eerste en tweede alinea.
13.Het proces-verbaal sporenonderzoek van 4 februari 2018, pagina 787 en 788.
14.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 14 december 2018, pagina 146, elfde, dertiende en veertiende alinea, en pagina 148, vijftiende alinea.
15.Het proces-verbaal aangifte van [naam 5] , namens [bedrijf 2] , van 15 februari 2018, pagina 867, eerste en vijfde alinea, en pagina 868, derde en negende alinea.
16.Het proces-verbaal brandonderzoek van 15 februari 2018, pagina 879 tot en met 881.
17.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 4 februari 2019, pagina 156, twaalfde en dertiende alinea, en pagina 157, eerste alinea.
18.Het proces-verbaal aangifte van [naam 6] van 23 mei 2018, pagina 1205, eerste en derde alinea.
19.Het proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing, pagina 1212 tot en met 1214.
20.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 6 februari 2019, pagina 172, vijfde alinea.
21.Het proces-verbaal aangifte van [naam 8] van 6 februari 2019, pagina 1260, eerste, tweede en vierde alinea.
22.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 6 februari 2019, pagina 173, zesde alinea.
23.Het proces-verbaal aangifte van [naam 1] van 3 november 2018, pagina 1269, eerste en derde alinea
24.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 4 februari 2019, pagina 157, zevende en negende alinea.
25.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 juli 2020.
26.Het proces-verbaal aangifte van [naam 1] van 9 februari 2018, pagina 804, eerste, tweede, vierde en vijfde alinea.
27.Het proces-verbaal aangifte van [naam 9] van 7 januari 2019, pagina 850, eerste alinea, tweede en derde alinea.
28.Het proces-verbaal brandonderzoek van 12 februari 2018, pagina 812 en 815.
29.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 6 februari 2019, pagina 167, derde alinea.
30.Het proces-verbaal aangifte van [naam 1] van 22 februari 2018, pagina 901, eerste alinea, pagina 905, eerste alinea, en pagina 906, achtste alinea.
31.Het proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing van 5 maart 2018, pagina 917 tot en met 919.
32.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 6 februari 2019, pagina 168, eerste en tweede alinea.