ECLI:NL:RBZWB:2020:3519

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19_6515
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen na scooterongeval

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een WIA-uitkering aanvroeg, en het UWV, dat deze aanvraag had afgewezen. De eiser, die als inpakker werkte, was op 17 augustus 2017 uitgevallen na een scooterongeval en had op 23 mei 2019 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het UWV weigerde de uitkering op basis van de conclusie dat de eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank baseerde haar oordeel op rapportages van verzekeringsartsen die de beperkingen van de eiser in kaart hadden gebracht. De rechtbank concludeerde dat de eiser, ondanks zijn klachten, in staat was om de geduide functies uit te oefenen en dat de mate van arbeidsongeschiktheid slechts 7,54% was. Aangezien de wet voorschrijft dat er pas recht op een WIA-uitkering bestaat bij een arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6515 WIA

uitspraak van 27 juli 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

gemachtigde: mr. M.C.A. Schulpen, advocaat te Den Haag
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 15 augustus 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd om aan eiser per diezelfde datum een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA.
In het besluit van 21 november 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn akkoord gegaan met een schriftelijke afdoening van de zaak, waarna de rechtbank het onderzoek bij brief van 15 juni 2020 heeft gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als inpakker bij een koekjesfabriek. Voor dat werk is hij op
17 augustus 2017 uitgevallen vanwege de gevolgen van een scooterongeval.
Hij heeft op 23 mei 2019 een aanvraag voor een WIA-uitkering bij het UWV ingediend, welke aanvraag in het primaire besluit is afgewezen.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht geweigerd heeft om aan eiser per 15 augustus 2019 een WIA-uitkering toe te kennen.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts I. Sevinc heeft het dossier van eiser bestudeerd en hem onderzocht op het spreekuur van 16 juli 2019. In de rapportage van 30 juli 2019 heeft de verzekeringsarts de beperkingen van eiser in kaart gebracht. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 16 juli 2019. De belangrijkste beperkingen in de belastbaarheid zijn volgens de verzekeringsarts: deadlines, trillingsbelasting op de nek, zwaar tillen, dragen, duwen, trekken, bukken, reiken, snelle hoofdbewegingen maken, boven schouderhoogte actief zijn en dergelijke. Vanwege hoogfrequente draaibeweging vanuit de nek en rug is arbeidsgeschiktheid voor het eigen werk volgens de verzekeringsarts dubieus.
Relatief licht en niet stressvol werk zonder overwerk acht de verzekeringsarts wel haalbaar voor eiser.
Verzekeringsarts b&b T.J.A. Boel heeft het dossier van eiser inclusief diens bezwaren bestudeerd. In zijn rapportage van 23 oktober 2019 heeft de verzekeringsarts b&b aangegeven dat hij geen redenen heeft gezien om zwaardere beperkingen dan de verzekeringsarts aan te nemen. Wel heeft de verzekeringsarts b&b geconstateerd dat de beperkingen van eiser niet conform de daarvoor bestaande invulinstructie zijn verwoord in de FML. De verzekeringsarts b&b heeft dit in de nieuwe FML van 23 oktober 2019 gecorrigeerd.
4.2
Eiser heeft in zijn beroepschrift tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij nog altijd dezelfde klachten heeft als na het scooterongeval en ook nog steeds onder behandeling is van een fysiotherapeut. Verder heeft eiser aangevoerd dat in verschillende functies die voor hem geduid zijn, zijn belastbaarheid wordt overschreden.
Die functies vindt hij dan ook niet passend.
Oordeel rechtbank over de medische beoordeling
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder niet alleen zijn hoofd- en nekklachten, maar ook de gestelde stressproblemen.
Bij de opstelling van de FML is naar het oordeel van de rechtbank met het geobjectiveerde deel van eisers klachten rekening gehouden. De rechtbank begrijpt dat eiser veel klachten en beperkingen ervaart. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechter in WIA-zaken, de Centrale Raad van Beroep, is de subjectieve beleving en ervaring van iemands klachten echter niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin zijn vast te stellen. Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn daarbij van belang.
Eiser heeft in beroep geen medische informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding geeft te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Weliswaar heeft eiser gesteld dat hij verder beperkt moet worden geacht dan in de FML van 23 oktober 2019 tot uiting komt, maar hij heeft daarvoor geen medische onderbouwing geleverd.
Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid van eiser die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML van 23 oktober 2019, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser: textielproductenmaker (Sbc-code 111160), productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) en monteur printplaten (Sbc-code 267051).
5.2
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de functies van textielproductenmaker en productiemedewerker industrie ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat in die functies belastbaarheden voorkomen die hij met zijn beperkingen niet aan kan. De rechtbank ziet echter geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst daarvoor naar de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 24 oktober 2019. Uitgaande van eisers vastgestelde beperkingen en de in de functies door de arbeidskundig analist verwoorde belastingen, is in die rapportage naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd dat eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan de geduide functies.
Dus ook de functies van textielproductenmaker en productiemedewerker industrie.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 7,54%. Eiser heeft de berekening op zichzelf niet betwist, zodat de rechtbank uitgaat van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Omdat voor eiser pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering van eiser terecht geweigerd per 15 augustus 2019.
7.
Conclusie
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond zal worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling is geen reden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 27 juli 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier* rechter
* De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.