4.3Het oordeel van de rechtbank
112-melding en situatie ter plaatse op zondag 19 november 2017
Op zondag 19 november 2017 te 03.05 uur kwam er een 112-melding binnen bij de meldkamer. Het betrof een reanimatie van een baby van 7 maanden in de woning aan de [adres] te Breda.In de woning waren op dat moment beide ouders aanwezig, te weten verdachte en moeder [moeder slachtoffer] . De baby betrof [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] 2017.
De 112-melding verliep als volgt:
V “ [adres] , het gaat om een baby van 7 maanden. Er zit waarschijnlijk geen leven meer in dus ik wil dat er met spoed een ambulance komt.
(..)
V Ja, hij heeft gisterenavond al koorts gekregen, uhhh uhhh was 36,8. 37,8.
(..)
V Nu, nou ja, hij is helemaal wit, echt gewoon spier, als als uuuh een spook. Ik heb mijn oor op zijn borstkas zeg maar. Maar ik hoor helemaal geen hartslag of niks en blijkbaar heeft hij ook onder zijn tong zeg maar.
(..)
(Is hij wakker?)
V Nee, hij is helemaal niet aanspreekbaar.
(Ademt hij, haalt hij adem?)
V Nee, ook niet.
(Oké, dan gaan we reanimeren)
V Ja
(Meneer, ik ga u instructies geven luister uhh. Bent u nu bij de baby?)
V Ja, ik sta voor hem.
(Ja, luister goed, leg de baby plat op de rug op de grond en verwijder alle kussens. Ja? Kniel naast de baby en kijk in de mond of er voedsel of braaksel in zit?)
V Nee, er zit niks in. Nee, maar ik geef al aan, hij heeft ook een wond in zijn mond onder zijn tong.
(Wat heeft hij?)
V Een wond onder zijn tong.
En dat blijkt helemaal open te liggen en dat heeft ook al een paar keer gebloeid.
(…)”
Ambulancemedewerker [naam 1]kwam als eerste ter plaatse. In de woonkamer ziet hij verdachte op de vloer zitten, bellend met de meldkamer. [slachtoffer] ligt op de vloer. Hij ziet een baby die in en in wit is. De ogen zijn half dicht en het mondje ook. [slachtoffer] beweegt niet en maakt geen geluid. [naam 1] pakt hem op, trekt de kleren uit en start de reanimatie. [slachtoffer] voelt dan koud aan, ademt niet, ziet intens wit en heeft letsel in de mond. De temperatuur geeft meteen LOW aan. Uit navraag bij een teammanager van de RAV Brabant MWN over welke thermometer is gebruikt en gegevens van internet blijkt dat de temperatuursduiding LOW duidt op een temperatuur lager dan 32 graden (de rechtbank begrijpt dit als graden Celsius).
Bij het verhoor bij de rechter-commissaris heeft [naam 1] nog verklaard dat er tijdens de reanimatie aan verdachte is gevraagd hoe de verwonding in de mond van de baby kwam. Verdachte had het toen over een zaklamp die in de box lag en dat het misschien daardoor kwam. [naam 1] wist niet meer wie dit had gevraagd. Ambulanceverpleegkundige [naam 2], die als tweede ter plaatse arriveerde, hoorde een verbalisant tegen hem zeggen dat verdachte hem had verteld dat er een zaklampje in het bed lag en dat verdachte dacht dat de baby die zelf in zijn mondje zou hebben geduwd.
Ambulanceverpleegkundige [naam 3]kwam samen met [naam 1] ter plaatse. Bij de beademing van [slachtoffer] zag zij een rare verwonding met een beetje een zwarte verkleuring in de mond. Op de vraag aan verdachte of hij daarmee bekend was, zei hij van wel. Ze wilden er de volgende dag mee naar de huisarts gaan.
Hierna wordt [slachtoffer] overgebracht naar het [naam ziekenhuis] ziekenhuis te Rotterdam.
Op maandag 20 november 2017 komt [slachtoffer] te overlijden.
Door de ambulancemedewerkers die op 19 november 2017 ter plaatse kwamen werd een verslag van binnenkomst opgemaakt.Daarbij werd het volgende genoteerd:
“Situatie voelt voor ons en tweede auto niet goed, hebben het idee dat er iets niet klopt. Vader heeft een wisselend verhaal. Eerst geeft hij aan het kindje 3 minuten voor onze komst nog gehoord te hebben later zijn dit 5 minuten. Eerst hebben ze de verwonding in de mond wel gezien en willen hiermee naar de HAP gaan. Later zouden ze de verwonding niet hebben gezien. Kindje voelt extreem koud voor maximaal een delay van 10 minuten, warm aangekleed en gelegen in de woning.”
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is welke oorzaak of oorzaken de dood van [slachtoffer] tot gevolg hebben gehad.
Letsel en doodsoorzaak [slachtoffer]
Het dossier bevat een uitgebreide uiteenzetting van de verschillende letsels van [slachtoffer] , met name in de rapporten van het pathologische onderzoek (sectie) van het lichaam en het forensisch-pediatrisch onderzoek. De rechtbank bespreekt hieronder de belangrijkste elementen uit deze rapporten.
Pathologisch onderzoek (sectie)
Op 23 november 2017 werd er sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer] door patholoog dr. Fronczek. Op 9 december 2019 heeft dr. Fronczek ter terechtzitting haar rapport toegelicht en enkele aanvullende vragen beantwoord.
Er waren tekenen van bij leven doorgemaakt trauma op het hoofd, namelijk bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (subduraal), bloeduitstorting onder de zachte hersenvliezen (subarachnoïdaal) en tekenen van vochtophoping in de hersenen (hersenzwelling). Dit trauma aan het hoofd was bij leven ontstaan door inwerking van heftig uitwendig mechanisch geweld op het hoofd. Dit geweld kan volgens de patholoog accidenteel (hoogenergetisch trauma zoals vallen van grote hoogten), niet-accidenteel (toegebracht acceleratie-deceleratie-impact trauma), of een combinatie van beiden zijn geweest.
In beide oogbollen werden uitgebreide bloeduitstortingen vastgesteld in de netvliezen, het glasvocht in de oogzenuwen, het oogwit, en rondom de oogzenuwkop (papil). In het linkeroog werd een maculaplooi gezien. Deze bevindingen kunnen volgens de patholoog zeer wel passen in het kader van een acceleratie-deceleratie-impact trauma, als andere oorzaken voor de bloedingen werden uitgesloten.Ter terechtzitting heeft zij hieraan toegevoegd dat zij in de voor haar beschikbare stukken geen andere mogelijke oorzaken ziet voor dit letsel (zoals een transportongeval, val van grote hoogte, medische oorzaak of geboortetrauma), waardoor acceleratie-deceleratie-impact trauma (accidenteel of niet-accidenteel) overblijft als verklaring. De letsels in beide ogen kunnen door dezelfde gebeurtenis zijn ontstaan, maar het kunnen ook meerdere afzonderlijke momenten zijn geweest. Beide letsels passen in ieder geval goed bij ernstig schedelhersenletsel.
In de mond werd een uitgebreide verscheuring van het tongriempje en de mondbodem vastgesteld, samen met een uitgebreide bloeduitstorting die zich uitbreidde over de gehele lengte van de mondbodem en het tandvlees van de binnenzijde van de onderkaak.Dit trauma is bij leven ontstaan als gevolg van uitwendig mechanisch stomp botsend, drukkend geweld tegen de mondbodem en/of de tongriem. Het belemmeren van de mond kan hebben geleid tot belemmeren van de luchtweg met verstikkingseffecten tot gevolg. Het letsel in de mond kan volgens de patholoog op deze leeftijd alleen worden verklaard in het kader van niet-accidenteel (toegebracht) letsel. Medisch handelen als oorzaak is uitgesloten. Ter terechtzitting heeft de patholoog hieraan toegevoegd dat de letsels in de mond uitzonderlijk uitgebreid en groot waren. De mondbodem was verscheurd en de tong lag deels los van de mondbodem. Dit is alleen mogelijk als er een harde, stevige en stompe structuur met kracht wordt ingebracht in de mond of in aanraking komt met dat deel van de mond. Dit kan een éénmalige stuwende kracht zijn geweest en/of een herhalende penetrerende kracht.
Het intreden van de dood wordt volgens de patholoog verklaard als gevolg van verwikkelingen van bij leven doorgemaakt ernstig hoofdtrauma met hersenfunctiestoornissen met als verwikkeling een longontsteking. Een medeoorzaak voor of bijdrage aan het intreden van de dood in de zin van verstikking op grond van belemmering van de mond-neusregio (door stomp/penetrerend geweld, smoren) is mogelijk.
Forensisch-pediatrisch onderzoek
De forensisch arts (hierna: FA) dr. Nijs heeft een forensisch-pediatrisch rapport opgesteld. Hiertoe heeft hij alle relevante medische gegevens, pathologische bevindingen, en de in het dossier afgelegde verklaringen omtrent het slachtoffer bestudeerd en forensisch geïnterpreteerd. Ook is hij aanwezig geweest bij de uitwendige schouw tijdens de sectie en heeft hij toen samen met een collega-FA, dr. Bilo, de mond van het slachtoffer beoordeeld.Op 9 december 2019 heeft dr. Nijs ter terechtzitting zijn rapport toegelicht en enkele aanvullende vragen beantwoord.
In de medische bevindingen en de verklaringen van de ouders over de dagen vóór het overlijden van [slachtoffer] ziet de FA een beeld dat past bij hersenfunctiestoornissen (encefalopathie). De klinische verschijnselen die passen in dit beeld worden voor het eerst gemeld op 18 november 2017 omstreeks 18:45 uur, wanneer de moeder van [slachtoffer] verklaart dat zij hem zwaar ademend aantreft. Omstreeks 21:30-22:00 uur wordt in de verklaringen gesproken over een ‘gestrekt armpje’ van [slachtoffer] . Dit ziet de FA als een mogelijke epileptische activiteit. Omstreeks 03:00 uur die nacht wordt vervolgens de ambulance gebeld nadat er een reanimatiebehoeftige toestand is ontstaan bij [slachtoffer] .Dit verloop, in combinatie met het uiteindelijke fatale beloop, wijst op een encefalopatisch beeld dat in verloop van uren steeds ernstiger is geworden. Ondanks uitgebreid onderzoek in het ziekenhuis werd geen mogelijke medische oorzaak voor het ontstaan van de reanimatiebehoeftige toestand gevonden.
Voor wat betreft het letsel aan en in het hoofd onderschrijft de FA in algemene zin de bevindingen van de patholoog: dit is veroorzaakt door (verwikkelingen van) heftig uitwendig mechanisch geweld op het hoofd, in de zin van heftig repeterend acceleratie-deceleratie en/of impact trauma op het hoofd.Voor het ontstaan van het hersenletsel en bloeduitstortingen onder de hersenvliezen is veel kracht nodig. Vallen van beperkte hoogte (tot 1,5 meter), gebruikelijke ongevallen en normale verzorgingshandelingen zijn hiervoor onvoldoende, tenzij sprake is van complicerende factoren zoals vallen van enige hoogte op een voorwerp, een stofwisselingstoornis of een stollingsstoornis.Het toebrengen van ernstig hersenletsel bij kleine kinderen door middel van schudden en/of impact (contacttrauma aan het hoofd) is dusdanig heftig dat omstanders dergelijke handelingen direct als gevaarlijk zouden kwalificeren.
In dit geval is er geen medische aandoening gebleken die dit hoofdletsel zou kunnen verklaren. Het is niet ontstaan door normale verzorgingshandelingen of door eigen toedoen van het kind. De FA concludeert dat de combinatie van medische bevindingen in het hoofd veel waarschijnlijker zijn bij een ernstig trauma (accidenteel of niet-accidenteel) dan bij een andere oorzaak (zoals een klein trauma, geboortetrauma, of een aandoening).
Voor wat betreft de verscheuring van de tongriem en mondbodem onderschrijft de FA ook de bevindingen van de patholoog: dit is een gevolg van uitwendig mechanisch stomp botsend, drukkend geweld ter plaatse. Zowel dr. Nijs als zijn collega dr. Bilo, beiden met zeer uitgebreide ervaring als FA, hebben een dergelijke afwijking in de mond nog nooit zo uitgebreid gezien. Het ontstaan van dit letsel moet veel pijn gedaan hebben indien het slachtoffer bij bewustzijn was. De FA ziet in de door hem bestudeerde stukken geen mogelijke traumatische oorzaak voor dit letsel. Het letsel kan niet plausibel verklaard worden door zuigen op een speen met een puntje of het doorkomen van tanden, zoals voorgesteld in verklaringen van de ouders van het slachtoffer. Als mogelijke oorzaak kan gedacht worden aan het met kracht in de mond brengen van een structuur, bijvoorbeeld een plastic lepeltje in het kader van eten geven.
Tussenconclusie rechtbank over doodsoorzaak [slachtoffer]
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van zeer ernstig hoofdtrauma. Volgens de patholoog zou dit mogelijk gepaard hebben kunnen gaan met verstikking. Ten aanzien van het geconstateerde ernstige letsel in de mond kan op basis van de rapporten van dr. Fronczek en dr. Nijs en de door hen gegeven ter zitting gegeven toelichting echter niet met zekerheid worden vastgesteld dat dit, al dan niet in combinatie met het hoofdtrauma, heeft geleid tot of heeft bijgedragen aan het uiteindelijke overlijden. De rechtbank gaat er in het vervolg dan ook vanuit dat alleen het hoofdtrauma de doodsoorzaak is geweest.
Voor het ontstaan van de geconstateerde hoofdletsels is een aanzienlijke kracht nodig. Oorzaken zoals medisch handelen, verzorgingshandelingen, geboortetrauma, eigen toedoen van het kind, of hevige transportongevallen zijn op basis van het dossier uit te sluiten. De hoofdletsels zijn veroorzaakt door accidenteel of niet-accidenteel heftig repeterend acceleratie-deceleratie-trauma (bijv. schudden) en/of impacttrauma op het hoofd.
De rechtbank ziet zich vervolgens allereerst gesteld voor de vraag of het letsel, en daarmee het overlijden van [slachtoffer] , is veroorzaakt door een accidenteel of niet-accidenteel trauma. Daarvoor zet de rechtbank allereerst een aantal verklaringen over het verloop van zaterdag 18 en de nacht van zaterdag 18 op zondag 19 november 2017 op een rij en gaat kort in op enige resultaten van het forensisch onderzoek in de woning.
Verklaringen over verloop zaterdag 18 op zondag 19 november 2017
Na het overlijden van [slachtoffer] is de politie een onderzoek gestart waarbij zowel verdachte als [moeder slachtoffer] , maar ook de begeleiding zijn gehoord. Daarbij hebben zij het volgende verklaard.
[naam 4]
Zaterdag 18 november 2017 omstreeks 17.30 uur bracht begeleidster [naam 4] in het kader van een zogenoemd begeleidingsmoment een bezoek aan [slachtoffer] en zijn ouders. [slachtoffer] lag op dat moment in de box. Ze hoorde dat hij verkouden was, hij rochelde. Verder was [slachtoffer] alert en lachte naar haar. Ze had een speeltje gepakt, waarop hij reageerde. Hij voelde niet warm aan. Ze had niet het idee dat hij ziek was. Het bedje was schoon op dat moment. Op het bedje lag een gelig, licht hoeslakentje. Bij het tonen van foto’s van het bedje van [slachtoffer] zoals dat op zondag 19 november 2017 werd aangetroffen, geeft getuige aan dat de spulletjes die op de foto in het bedje zijn te zien, er nog niet lagen. Het bedje was helemaal leeg. Het was een kaal bedje. Ook de rode bloedvlekjes op het bed heeft ze niet gezien.
Zondag 19 november 2017 om 02.30 uur ging de telefoon van [naam 4] . Het was [moeder slachtoffer] die haar vroeg te komen omdat [slachtoffer] slap was. [naam 4] ging gelijk ter plaatse en zag de ambulancebroeder [slachtoffer] reanimeren. Ze heeft zich in eerste instantie om [moeder slachtoffer] bekommerd. Even later is ze naar verdachte gelopen en heeft hem in de keuken opgevangen. Op een gegeven moment hoorde ze van de politie dat er iets mis zou zijn met de tong of iets dergelijks van [slachtoffer] . Verdachte vertelde haar dat hij met een zaklamp in de mond van [slachtoffer] had gekeken en bloed had gezien. Ergens in de keuken vroeg verdachte vervolgens aan haar wat wiegendood was en of dat met schudden te maken had. Of verdachte daarbij het woord schudden gebruikte of een schuddende beweging heeft gemaakt, weet ze niet meer.
Tijdens zijn verhoor op 7 december 2017 heeft verdachte verklaard dat hij inderdaad aan [naam 4] heeft gevraagd wat wiegendood is en dat het goed zou kunnen dat hij daarbij door heeft gevraagd over schudden.
Verdachte
Verdachte heeft verder bij de politie verklaard dat [slachtoffer] vanaf donderdag 16 november 2017 al verkouden was. Zaterdag 18 november 2017 gingen zowel [moeder slachtoffer] als hij regelmatig bij [slachtoffer] kijken. Beiden waren die avond thuis met [slachtoffer] . Nadat verdachte met de camerabeelden werd geconfronteerd waarbij [moeder slachtoffer] op zaterdagavond bij de [supermarkt] en [coffeeshop] is gezien, geeft hij aan dat [moeder slachtoffer] die avond inderdaad even weg is geweest voor boodschappen. Buiten dat verdachte bij [slachtoffer] ging kijken, had hij die babyfoon met verlengkabels in het bedje boven het hoofd van [slachtoffer] gezet. Het was de eerste dag dat ze een beetje op zouden letten omdat ze de volgende dag in de ochtend naar de huisartsenpost zouden gaan omdat [slachtoffer] zo verkouden was. [slachtoffer] voelde die avond ook koud aan.
Tijdens zijn verhoor op 28 november 2017 geeft verdachte op de vraag waarom ze naar de huisarts wilden gaan, letterlijk aan:
“Omdat hij zo verkouden was, en omdat ie gewoon, ja, die, het was gewoon zo slecht om te zien hoe hij ademhaalde, dat je gewoon dacht als het andere neusje dicht zit, dan is het, dan kan het niet”
Daarbij geeft hij ook nog aan:
“Ik zeg eerlijk, we hebben hem echt, echt heel erg in de gaten gehouden. Hoe heeft dit zo kunnen gebeuren? Om 02.45 uur ben ik nog bij hem geweest en om 03.05 uur dus niks meer.”
Tussen 02.30 uur en 02.45 uur was verdachte nog bij [slachtoffer] gaan kijken. Hij lag toen te slapen. Om iets voor 03.00 uur wilde hij naar bed gaan en heeft hij in slaapkamer van hem en [moeder slachtoffer] geluisterd bij de babyfoon. Omdat hij [slachtoffer] niet meer hoorde is hij opgestaan en naar de kamer van [slachtoffer] gerend. Daarbij geeft verdachte aan dat hij al een vermoeden had dat dit niet klopte. Nadat verdachte geen ademhaling hoorde, heeft hij een zaklamp gepakt en hierbij boven het hoofd in de richting van het bedje gekeken. Verdachte zag op dat moment dat er geen leven meer in [slachtoffer] zat. Hij heeft [slachtoffer] uit bed gehaald. Uit angst heeft verdachte [moeder slachtoffer] wakker geroepen en 112 gebeld.
Eerder op die zaterdagavond, 18 november 2017, zag verdachte in het mondhoekje van [slachtoffer] , een klein druppeltje bloed. Omdat ze [slachtoffer] niet wakker wilden maken, hebben [moeder slachtoffer] en hij het bloed heel de tijd afgedaan met het lakentje dat onder zijn hoofd lag.
Verdachte had niet in de mond van [slachtoffer] gekeken, zo heeft hij meerdere malen verklaard. De eerste keer dat hij de wond zag, was tijdens de reanimatie.
Voorts heeft verdachte verklaard dat er die zaterdagavond niks bijzonders aan de hand was met [slachtoffer] . Hij was gewoon verkouden. Toen [moeder slachtoffer] thuis kwam was dat niet anders. Er was niets om je extra ongerust over te maken. De babyfoon had verdachte vanaf het moment dat [slachtoffer] verkouden was in zijn bed gelegd. Dat was vanaf donderdag. De babyfoon lag onder een doek. Op de vraag hoe het bloed op de doek is gekomen, heeft verdachte geantwoord dat hij dat niet weet. Hij heeft die avond ook niet in de mond van [slachtoffer] gekeken.
[moeder slachtoffer]
Ook [moeder slachtoffer] heeft verklaard dat [slachtoffer] vanaf donderdag 16 november 2017 verkouden was geworden. Zaterdagochtend 18 november 2017 was hij wakker geworden en hoorde ze een knorretje. Ze heeft die dag in de badkamer met hem gestoomd.In de avond moest ze een boodschap doen. Om 18.24 uur wilde ze de bus pakken. Omdat haar OV-chipkaart het niet deed en de buschauffeur geen contant geld aannam, is ze uitgestapt en weer naar huis gegaan.Ze is ongeveer een kwartier, twintig minuten weggeweest.
[moeder slachtoffer] heeft verklaard dat toen ze thuiskwam, ze schrok bij het zien van [slachtoffer] . [slachtoffer] lag op de poef en ademde heel zwaar.Tijdens haar verhoor op 30 november 2017 geeft ze letterlijk aan:
“En toen kwam ik terug en toen zag [verdachte] uh, met [slachtoffer] op de poef liggen en was [slachtoffer] heel hard zo (ademt 4 keer heel erg zwaar)”.
[moeder slachtoffer] dacht dat [slachtoffer] een epileptische aanval had. [moeder slachtoffer] wilde de begeleiding bellen, waarbij verdachte aangaf dat ze het maar even af moesten wachten. Verdachte heeft dit ook ter zitting bevestigd.
Na tien minuten leek [slachtoffer] rustiger en is [moeder slachtoffer] naar de [supermarkt] en coffeeshop [coffeeshop] gefietst. Rond 20.00 uur kwam [moeder slachtoffer] thuis en lag [slachtoffer] in bed. Ze is bij hem gaan kijken. [slachtoffer] sliep op dat moment, maar hij ademde nog wel zwaar, zo verklaart [moeder slachtoffer] . Om 21.51 uur stuurde [moeder slachtoffer] een app-bericht naar haar schoonmoeder, de moeder van verdachte, met daarin de tekst:
“Ja ma dit is geen ziek zijn…. [slachtoffer] ziet er uit alsof hij dood gaat zo erg. Ik denk zelf da hij door ziekenhuis die snot en verneveld moet worden zo verkouden.”
Omstreeks 21.58 uur appt ze vervolgens:
“We hebben hem nu net uit bed gehaald. Hij heeft geen koorts zegt [verdachte] , [verdachte] zegt ook ja hijs 1 dag ziek en jij wil al meteen na ehbo. K ben heel waakzaam vannacht. Heb om 30 mij me wekker en ander toch ma bellen. Maar dit is geen [slachtoffer] .”
Bij de politie heeft [moeder slachtoffer] verklaard dat [verdachte] , in de tijd dat ze met haar schoonmoeder aan het appen was, [moeder slachtoffer] zei dat er bij [slachtoffer] bloed uit zijn mond kwam. Ze zijn toen samen gaan kijken. [verdachte] liet het bloed in de mond van [slachtoffer] zien door zijn vingers in de mond van [slachtoffer] te doen en de mondhoeken uit elkaar te trekken. [verdachte] scheen daarbij met een zaklamp in de mond van [slachtoffer] . [slachtoffer] stak op dat moment zijn rechterarm naar boven, [verdachte] legde het armpje weer onder het dekbed. Ook nu ademde [slachtoffer] erg zwaar.
Hierna is [moeder slachtoffer] gaan slapen. Omstreeks 02.30 uur werd ze wakker gemaakt door [verdachte] die riep dat [slachtoffer] levenloos was en er een ambulance gebeld moest worden.
Forensisch onderzoek plaats delict
In de woning werd op 19 november 2017 forensisch onderzoek verricht. Daarbij werd onder meer onderzoek verricht in de babykamer. Op het aankleedkussen op de commode lag een luier. Nadat deze werd opengeklapt, werd er bloed aan de binnenzijde gezien. Ook op de hoes van het aankleedkussen werden bloedvlekken waargenomen.Ook op het hoeslaken om de matras, op het laken aan het voeteneind, op knuffelbeesten, op de speen, op de spijlen van het ledikantje, op een muur en op een pyjamaatje werden bloedspatten aangetroffen.
Aan het hoofdeind van het bedje lag een doek. In deze doek lag een babyfoon. De babyfoon was aangesloten op een verlengsnoer. Ook op de babyfoon en op de doek werden bloedsporen aangetroffen.
Accidenteel of niet-accidenteel?
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden uitgesloten dat er sprake was van een accidenteel trauma en verwijst daarbij naar een artikel van dr. A. Hoving. Volgens dit artikel kan pas worden vastgesteld dat er sprake is van niet-accidenteel letsel als hier positieve aanwijzingen voor zijn en niet al bij het ontbreken van andere indicaties voor het letsel. De rechtbank deelt dit standpunt niet en overweegt daartoe het volgende.
Zowel dr. Nijs als dr. Fronczek hebben in de rapporten en ter zitting aangegeven dat het trauma aan het hoofd bij [slachtoffer] bij leven is ontstaan door inwerking van heftig uitwendig mechanisch geweld op het hoofd. De rechtbank verwijst hierbij naar hetgeen is opgenomen onder het kopje “forensisch onderzoek”. Vallen van beperkte hoogte (tot ongeveer 1,5 meter) en de gebruikelijke huis-, tuin- en keukenongevallen hebben niet tot dit letsel kunnen leiden. Bij de vaststelling/beoordeling van de wijze waarop het trauma bij [slachtoffer] is ontstaan, gaat de rechtbank uit van de bevindingen van de medisch deskundigen. Zij ziet geen reden hieraan te twijfelen. De betrokken medisch deskundigen, verbonden aan het NFI, hebben een uitgebreide en jarenlange ervaring op dit gebied en daarmee een bewezen staat van dienst. Deze deskundigen hebben uitgebreid onderzoek verricht naar het letsel van [slachtoffer] en hebben hier op een transparante en heldere manier verslag van gedaan. Er is door de verdediging geen contra-expertise ingebracht. De rechtbank zal aldus bij de beoordeling van de toedracht van het trauma uitgaan van hetgeen deze deskundigen hebben geconcludeerd.
De deskundigen hebben in dit verband expliciet aangegeven dat, zou er sprake zijn geweest van een accidenteel trauma, er gedacht moet worden aan zeer heftige krachtsinwerkingen, zoals een val van een hoogte van enkele verdiepingen dan wel een val van een trap waarbij een volwassene op een baby valt. Naast het feit dat zowel verdachte als [moeder slachtoffer] niets hebben verklaard over een dergelijk ongeval, is er bij [slachtoffer] geen uitwendig letsel waargenomen dat past in dit beeld. Dit in samenhang bezien met het gegeven dat de woning waarin verdachte, [moeder slachtoffer] en [slachtoffer] zich bevonden, een gelijkvloers appartementbetrof en er aldus geen verdieping en/of trap aanwezig was, is de rechtbank van oordeel dat een accidenteel trauma kan worden uitgesloten. Dit leidt tot de conclusie dat er sprake is geweest van een niet-accidentele oorzaak en dus van toegebracht letsel.
Eindconclusie over doodsoorzaak
Op basis van bovenstaande overwegingen concludeert de rechtbank dat [slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van zeer ernstig hoofdtrauma. Dit hoofdtrauma is veroorzaakt door niet-accidenteel, en dus toegebracht, heftig repeterend acceleratie-deceleratie-trauma (bijvoorbeeld schudden) en/of impacttrauma op het hoofd.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld wanneer het uiteindelijk fatale letsel bij [slachtoffer] is toegebracht. In dat verband acht de rechtbank ook het letsel in de mond van [slachtoffer] van belang.
Datering letsels algemeen
Datering forensisch
Zowel de patholoog als de FA hebben het ontstaan van de letsels zo nauwkeurig mogelijk geprobeerd te dateren.
Neuropathologisch onderzoek aan de hersenen van het slachtoffer wees uit dat de bloeduitstorting onder het harde hersenvlies vele uren tot maximaal 1 dag voor het overlijden is opgetreden. Deze bevinding moest volgens de neuropatholoog wel met enige reserve worden betracht gezien de zeer voortgeschreden ontbinding van de hersenen die de beoordeling moeilijk maakte.In de bloeduitstortingen in de ogen en de mond werd geen ijzerpigment aangetroffen, waarbij wordt opgemerkt dat depositie van ijzerpigment pas na ongeveer twee dagen microscopisch aantoonbaar is.De patholoog concludeert dat zowel de letsels in het hoofd als aan de ogen passen bij een ontstaansmoment van circa één dag (of iets langer) voor het overlijden van het slachtoffer, en dat het letsel van de mondbodem maximaal circa twee dagen voor het overlijden is ontstaan.Ter terechtzitting heeft zij aanvullend verklaard dat de bepaling van de periode tussen het ontstaan van de bloeduitstorting onder het harde hersenvlies en het overlijden relatief onzeker is, waarbij twee dagen ook een mogelijkheid is. De bloeduitstortingen in de ogen en de mondbodem kunnen ook iets langer dan twee dagen voor het overlijden zijn ontstaan.
De FA gebruikt de gemelde en gemeten temperaturen van [slachtoffer] om het ontstaan van de hersenfunctiestoornissen van [slachtoffer] te dateren. Op 18 november 2017 omstreeks 22:00 uur vond verdachte [slachtoffer] koud aanvoelen. Die nacht omstreeks 03:15 uur meet een ambulanceverpleegkundige bij het slachtoffer tweemaal een lage lichaamstemperatuur (“LOW”, oftewel lager dan 32 °C). [slachtoffer] zag er toen zeer wit uit en voelde koud aan. In het [naam ziekenhuis] werd vervolgens ergens tussen 05:00 uur en 07:04 uur een lichaamstemperatuur van 29,1 °C gerapporteerd.Deze lage lichaamstemperatuur is volgens de FA, bij een aangekleed kind in een woning met normale kamertemperatuur, verklaarbaar door al langer bestaande hersenfunctiestoornissen in de hersenstam, met een ordegrootte van enkele uren vóór het eerste meetmoment op 19 november 2017 omstreeks 03:15 uur.
De FA dateert verder ook de combinatie van medische bevindingen in het hoofd op basis van het beloop van de klinische verschijnselen van de hersenfunctiestoornissen. Op basis van wetenschappelijke studies kan geconcludeerd worden dat het veroorzakende traumatische incident juist vóór (ordegrootte: seconden/enkele minuten) het ontstaan van ernstige klinische verschijnselen moet hebben plaatsgevonden. Ernstige klinische verschijnselen zijn daarbij bijvoorbeeld een onmiddellijke daling van het bewustzijn, onregelmatige ademhaling, moeilijkheden bij het ademen of ademstilstand en frequente epileptische activiteit.In het geval van een gewelddadige handeling bij toegebracht hersenletsel is het zeer aannemelijk dat de klinische symptomen direct ontstaan.Het veroorzakend mechanisme moet dan qua moment geplaatst worden ergens in de periode
nahet laatste moment van normaal functioneren en vlak
vóórhet optreden van ernstige klinische verschijnselen.
Conclusie datering forensisch
De datering van de bloeduitstorting onder het harde hersenvlies door de (neuro)patholoog was erg moeilijk door de verregaande staat van ontbinding van de hersenen tijdens het onderzoek. De uitkomsten van dit onderzoek (maximaal 1 dag of langer, twee dagen ook mogelijk) zijn dan ook relatief onzeker. De bloeduitstortingen in de ogen zijn maximaal twee dagen, of iets langer, vóór het overlijden ontstaan. De rechtbank combineert deze bevindingen en stelt vast dat de hoofd- en oogletsels maximaal circa twee dagen vóór het overlijden zijn ontstaan. Het gaat dus om de periode van circa 18 november 2017 tot het overlijden van [slachtoffer] op 20 november 2017 omstreeks 18:00 uur, waarin deze letsels moeten zijn ontstaan.
Op basis van de lichaamstemperatuur van het slachtoffer kan deze periode voor wat betreft de hoofd- en oogletsels verkleind worden. De gemeten lichaamstemperaturen wijzen er op dat er hersenfunctiestoornissen bij het slachtoffer moeten zijn ontstaan enkele uren vóór het eerste meetmoment op 19 november 2017 omstreeks 03:15 uur.
De rechtbank combineert eerst alle forensische informatie over de datering en stelt vast dat er in de avond van 18 november 2017 een incident heeft plaatsgevonden waardoor het fatale hoofdletsel en het oogletsel bij het slachtoffer is ontstaan. Het ontstaan van het mondletsel is te dateren op de periode van circa 18 november 2017 tot het overlijden van het slachtoffer op 20 november 2017.
Datering tactisch
Op 18 november 2017 omstreeks 17.30 uur was begeleidster [naam 4] ter plaatse. Haar eerder aangehaalde bevindingen van dat moment met betrekking tot de toestand van [slachtoffer] , duiden er op geen enkele wijze op dat er toen al sprake was van ernstige klinische verschijnselen. Integendeel, [naam 4] ziet een alert kind dat naar haar lacht. [slachtoffer] maakte op haar geen zieke indruk. Hij was wel verkouden en rochelde, maar er werd geen zware ademhaling waargenomen. Het bedje van [slachtoffer] was op dat moment schoon.
Op basis van deze verklaring en hetgeen met betrekking tot de datering uit het forensisch onderzoek is geconcludeerd, stelt de rechtbank vast dat er op 18 november 2017 omstreeks 17.30 uur nog geen sprake was van enig letsel of een zware of anderszins opvallende ademhaling bij [slachtoffer] .
Op 19 november 2017 omstreeks 03.00 uur werden er door het medische personeel ernstige klinische verschijnselen bij [slachtoffer] waargenomen. Er was op dat moment geen hartslag en [slachtoffer] bleek reanimatiebehoeftig.
Tussen 18 november 2017 te 17.30 uur en 19 november 2017 te 03.00 uur zijn er twee mensen bij [slachtoffer] geweest, te weten verdachte en [moeder slachtoffer] .
[moeder slachtoffer] heeft verklaard dat zij in dit tijdsbestek tweemaal de woning heeft verlaten. Dit wordt bevestigd door een getuige, namelijk de buschauffeur, voor wat betreft de eerste keer en de camerabeelden van supermarkt [supermarkt] en coffeeshop [coffeeshop] voor wat betreft de tweede keer. Deze beelden zijn door de politie uitgekeken. Om 19.13.51 uur liep [moeder slachtoffer] de [supermarkt] uit en om 19.25 uur loopt ze bij de [coffeeshop] naar binnen.
Nadat [moeder slachtoffer] de woning op 18 november 2017 voor de eerste keer had verlaten, kwam zij omstreeks 18.45 uur terug en nam een zware ademhaling waar bij [slachtoffer] . Bij de politie doet zij deze ademhaling na en ademt zij, zo neemt de politie waar, vier keer heel zwaar. [moeder slachtoffer] dacht dat [slachtoffer] een epileptische aanval had. [moeder slachtoffer] schrok op dat moment en wilde de begeleiding bellen.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de wijze van ademen van [slachtoffer] zoals door [moeder slachtoffer] omschreven, niet kan worden opgevat als dat er sprake was van enkel zwaar
derademen, gelet op de wijze waarop ze het ademen bij de politie nadeed en op haar verklaring bij de politie dat zij zelfs een epileptische aanval bij [slachtoffer] vermoedde. De rechtbank verwijst hierbij ook naar de verklaring van getuige [naam 4] die verklaart dat [slachtoffer] om 17.30 uur verkouden was en daarbij rochelde, maar daarbij niets heeft verklaard over een zware of zwaardere ademhaling in welke zin dan ook.
Gelet op bovenstaande overweging ziet de rechtbank, met dr. Nijs, in de moeilijke ademhaling van [slachtoffer] het eerste moment dat er ernstige klinische verschijnselen zichtbaar worden bij [slachtoffer] . Dat hiervan sprake was op 18 november 2017 omstreeks 18.45 uur vindt steun in de vastgestelde lichaamstemperatuur van [slachtoffer] . Een lichaamstemperatuur van 32 °C of lager duidt op het ontstaan van de hersenbeschadiging en daarmee ook het toebrengen hiervan, op een moment enkele uren gelegen voorafgaande aan de meting op 19 november 2017 omstreeks 03.15 uur.
Tussenconclusie datering fatale hoofdletsels
De forensische en tactische datering in samenhang bezien, leidt de rechtbank tot de conclusie dat het hoofdletsel van [slachtoffer] is ontstaan tussen 18 november 2017 te 17.30 en 18.45 uur.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag wie dit letsel bij [slachtoffer] heeft toegebracht.
Wie heeft het (fatale) letsel toegebracht?
Verdachte is in het tijdsbestek van 17.30 uur tot 18.45 uur, na het vertrek van begeleidster [naam 4] en van [moeder slachtoffer] , bij [slachtoffer] geweest. [moeder slachtoffer] heeft in dat tijdsbestek de woning verlaten om de bus te pakken, waarna zij terugkwam en [slachtoffer] zwaar zag en hoorde ademhalen. Hieruit zou afgeleid kunnen worden dat verdachte in de tijd dat [moeder slachtoffer] weg is geweest het letsel bij [slachtoffer] heeft toegebracht. Verdachte ontkent echter iets gedaan te hebben dat het letsel bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt. De rechtbank schuift deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde en overweegt daartoe als volgt.
[moeder slachtoffer]
heeft bij de politie verklaard over de bewuste avond. Haar verklaring vindt steun in meerdere bewijsmiddelen. De rechtbank verwijst hierbij onder meer naar de verklaring van de buschauffeur en de camerabeelden waaruit is gebleken dat zij die avond inderdaad tweemaal is weggeweest.
Ook haar verklaring dat zij rond 22.00 uur samen met verdachte nog bij [slachtoffer] is gaan kijken waarbij verdachte met de zaklamp in de mond van [slachtoffer] heeft geschenen, vindt bevestiging in het dossier. In de woning werd een bebloede zaklamp aangetroffen.Een vermoedelijk bloedspoor op het handvat (AAJQ7473NL) bevatte DNA dat matchte met verdachte. Een vermoedelijk bloedspoor op de kop tegen het glas van de zaklamp (AAJQ7471NL) bevatte DNA dat matchte met [slachtoffer] . Beide matches hadden een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard.Op basis van deze DNA-matches en de rest van het dossier concludeert de rechtbank dat de verdachte en [slachtoffer] donoren zijn van dit celmateriaal. Deze bevindingen passen bij de verklaring van [moeder slachtoffer] dat verdachte met de zaklamp in de mond van [slachtoffer] heeft gekeken om naar de mond te kijken.
Ook de door [moeder slachtoffer] waargenomen verschijnselen bij [slachtoffer] , zoals het zwaar ademhalen en het latere uitstrekken van de arm van [slachtoffer] , worden bevestigd door hetgeen de deskundigen hebben aangegeven over de klinische verschijnselen die op kunnen treden bij een ernstig hoofdtrauma.
Omstreeks 22.00 uur appt [moeder slachtoffer] met haar schoonmoeder, waarin ze aangeeft dat het lijkt alsof [slachtoffer] dood gaat. De rechtbank ziet hierin een bevestiging van de verdere verslechtering van zorgelijke toestand waarin [slachtoffer] zich al omstreeks 18.45 uur bevond.
De rechtbank acht de verklaring van [moeder slachtoffer] op basis van deze bevindingen geloofwaardig. Dat is anders voor belangrijke aspecten uit de verklaring van verdachte.
In tegenstelling tot hetgeen [moeder slachtoffer] heeft verklaard, vinden de verklaringen van verdachte geen steun in andere, meer objectieve, bewijsmiddelen. Daarnaast heeft verdachte over een aantal in het oog springende zaken wisselend verklaard.
Eén van deze zaken betreft het mondletsel. Zoals hierboven is weergegeven gelooft de rechtbank [moeder slachtoffer] verklaring dat verdachte en [moeder slachtoffer] in de mond van [slachtoffer] hebben gekeken om naar de wond te kijken. Dit impliceert dat verdachte moet hebben geweten van de wond in de mond. De stelling van verdachte dat hij hier niets van wist, acht de rechtbank dan ook niet geloofwaardig. Dat verdachte ook daadwerkelijk van de wond afwist, blijkt wel uit de 112-melding en de verklaringen van het ambulancepersoneel. Voorafgaande aan de reanimatie geeft verdachte aan dat er een wond onder de tong van [slachtoffer] zit, dat zijn mond helemaal open ligt. In het verslag van de ambulancemedewerkers wordt aangegeven dat verdachte heeft verklaard dat ze naar de huisartsenpost wilden gaan vanwege de wond in de mond van [slachtoffer] . Dit wordt ook bevestigd door ambulancemedewerker [naam 3] .
Daarnaast valt op dat waar verdachte bij de politie nog heeft verklaard dat ze zaterdagavond extra oplettend waren en regelmatig bij [slachtoffer] gingen kijken en hij de babyfoon in het bedje van [slachtoffer] had gelegd, hij ter zitting een hele andere situatie schetst. De gezondheidssituatie zou niet anders zijn als de dagen ervoor. Ook van het zwaarder ademhalen zoals door [moeder slachtoffer] werd waargenomen, zou geen sprake zijn geweest. Bij de politie heeft verdachte zelf echter ook duidelijk aangegeven dat het zaterdag de eerste avond was dat ze extra oplettend waren, waarbij ook verdachte spreekt over een zware ademhaling. In dit verband legt verdachte dus wisselende verklaringen af. De verklaring van verdachte bij de politie dat hij zaterdagavond de babyfoon in [slachtoffer] bedje heeft gelegd, strookt overigens met de verklaring van [naam 4] , die aan het begin van de avond een bedje ziet waarin geen babyfoon ligt. Bij forensisch onderzoek in de woning, nadat [slachtoffer] is opgenomen in het ziekenhuis, wordt er wel een babyfoon in het bedje aangetroffen. De verklaring van verdachte ter zitting dat de babyfoon al vanaf donderdagavond in het bedje lag, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig en wordt niet gevolgd.
Een ander opvallend punt betreft het volgende. Direct na de aanwezigheid van getuige [naam 4] in de vroege ochtend van 19 november 2017 heeft zij in een verslag aangegeven dat verdachte haar toen vragen stelde over wiegendood en schudden. Bij de politie heeft verdachte op 7 december 2017 verklaard dat hij inderdaad aan [naam 4] heeft gevraagd wat wiegendood is en dat het goed zou kunnen dat hij daarbij door heeft gevraagd over schudden. Ook dit wordt door verdachte ter zitting ten stelligste ontkend. De rechtbank ziet echter niet in waarom de begeleidster hierover zou liegen, zodat zij ook op dit punt de verklaring van verdachte ongeloofwaardig acht.
De rechtbank constateert verder dat verdachte, ondanks de zorgelijke toestand van [slachtoffer] , niet naar de huisartsenpost wilde. Dat blijkt uit het appgesprek van [moeder slachtoffer] met de moeder van verdachte die zaterdagavond en verdachte heeft dat ter zitting bevestigd. Naast de omstandigheid dat verdachte, zoals de rechtbank hierboven heeft geoordeeld, op belangrijke punten, en met name ten aanzien van de wetenschap van het mondletsel, ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd, duidt ook dit gegeven er op dat verdachte iets te verbergen had. In de situatie dat een baby van 7 maanden zich in een dusdanig zorgelijke toestand bevindt, waarbij er sprake is van zwaar ademhalen en een bebloede mond, waarbij [moeder slachtoffer] zelfs spreekt over “het lijkt alsof hij doodgaat”, ziet de rechtbank geen enkele andere reden om de huisartsenpost niet in te schakelen
Dat “verbergen” ziet de rechtbank ook terug in het gegeven dat verdachte bij de politie in eerste instantie heeft ontkend dat [moeder slachtoffer] in de avond van 18 november 2017 weg is geweest. Pas na confrontatie met camerabeelden, erkent hij dat [moeder slachtoffer] wel is weggeweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met voornoemde ontkenning willen verhullen dat hij alleen met [slachtoffer] in de woning is geweest. Met het niet naar de huisartsenpost willen gaan, heeft hij geprobeerd te verhullen hoe ernstig de situatie van [slachtoffer] was.
Tot slot constateert de rechtbank dat op geen enkele wijze is gebleken dat er na het vertrek van getuige Van de Wiel en vóór het vertrek van [moeder slachtoffer] naar de bushalte al een verslechtering in de gezondheidssituatie van [slachtoffer] was opgetreden,
Al het voorgaande in samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat het fatale hersenletsel bij [slachtoffer] is toegebracht door verdachte op zaterdag 18 november 2017 tussen het moment dat [moeder slachtoffer] naar de bushalte vertrok en omstreeks 18.45 uur weer thuis kwam.
Eindconclusie over rol verdachte
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte, gedurende de periode dat [moeder slachtoffer] weg was, het hersenletsel bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt waardoor hij is komen te overlijden. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank tevens van oordeel dat niet kan worden bewezen dat er sprake is geweest van zogenoemd “vol” opzet. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of er sprake is van voorwaardelijk opzet. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Algemene ervaringsregels leren dat de kans dat een baby door heftig schudden, dan wel door een contacttrauma op het hoofd komt te overlijden, aanmerkelijk is te achten. Baby’s zijn kwetsbaar waardoor ook bij de verzorging reeds voorzichtigheid moeten worden betracht. Zoals eerder weergegeven is het letsel bij [slachtoffer] veroorzaakt door het toebrengen van heftig repeterend acceleratie-deceleratie-trauma (bijvoorbeeld schudden) en/of impacttrauma op het hoofd. Dr. Nijs heeft hierover verklaard dat dit handelen dusdanig heftig is dat het door omstanders direct als gevaarlijk zou worden gekwalificeerd.
[slachtoffer] , een baby van 7 maanden, is komen te overlijden door zeer ernstig hersenletsel. Dit hersenletsel is veroorzaakt door het toebrengen van heftig trauma. Onduidelijk is gebleven welke handelingen door verdachte precies verricht. Wel staat vast dat er hierbij een aanzienlijke kracht op [slachtoffer] is toegepast. Het toepassen van een aanzienlijke kracht op een baby van 7 maanden kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden geïnterpreteerd dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] op 18 november 2017 van het leven heeft beroofd doordat hij heftig uitwendig mechanisch geweld heeft toegepast op het hoofd van [slachtoffer] .
Verzoek bewijsuitsluiting/aanhouding
De verdediging heeft bepleit dat de verklaring van [moeder slachtoffer] moet worden uitgesloten van het bewijs en verwijst daarbij naar de zogenoemde “Vidgen-jurisprudentie”. Indien de rechtbank de verklaringen van [moeder slachtoffer] toch voor het bewijs wil gebruiken, heeft de verdediging voorwaardelijk verzocht [moeder slachtoffer] alsnog te horen als getuige
De rechtbank stelt voorop dat een door enig persoon in verband met een strafzaak afgelegde en de verdachte belastende of ontlastende verklaring, zoals die onder meer kan zijn vervat in een ambtsedig proces-verbaal, ingevolge de autonome betekenis welke toekomt aan de term ‘witnesses/témoins’ in artikel 6, derde lid aanhef en onder d, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), in het perspectief van het EVRM wordt aangemerkt als verklaring van een getuige als aldaar bedoeld. Op grond van die verdragsbepaling heeft de verdediging aanspraak op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. De omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid, staat evenwel niet eraan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet enkel of in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd. De rechtbank stelt vast dat hier in dit geval sprake van is en overweegt daartoe als volgt.
[moeder slachtoffer] heeft zich tijdens het verhoor in opdracht van de rechter-commissaris weliswaar op haar verschoningsrecht beroepen, maar de bewezenverklaring in deze zaak is niet enkel gebaseerd op de verklaring van [moeder slachtoffer] . De verklaring van [moeder slachtoffer] wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, onder meer de verklaring van [naam 4] , maar ook het forensisch onderzoek en delen van de verklaring van verdachte zelf. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen sprake is van schending van artikel 6 EVRM en verwerpt het bewijsuitsluitingsverweer.
Het subsidiaire verzoek wordt afgewezen, nu de rechtbank geen noodzaak ziet [moeder slachtoffer] alsnog als getuige te horen.
Mondletsel
De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat er tevens sprake was van ernstig letsel in de mond.
De - volgens de deskundigen uitzonderlijk heftige - letsels in de mond zijn veroorzaakt door met grote kracht een structuur (zoals een plastic lepeltje) éénmaal of meermaals in de mond te brengen. Accidentele en/of medische oorzaken worden door de deskundigen uitgesloten. De rechtbank ziet geen reden om aan deze vaststellingen te twijfelen en concludeert dat ook het letsel in de mond is toegebracht.
De rechtbank is van oordeel dat ook het mondletsel aan verdachte kan worden toegeschreven. Naast de constatering dat verdachte ook ten aanzien van dit letsel een zeer ongeloofwaardige verklaring heeft afgelegd, kan worden vastgesteld dat dit letsel in ieder geval op het moment dat [naam 4] , 18 november 2017 te 17.30 uur, in de woning was, nog niet aan de orde was. Het letsel aan de mond van [slachtoffer] was dusdanig ernstig dat hij hier volgens de FA veel pijn van zou moeten hebben gehad. Dit strookt niet met de alerte indruk die [slachtoffer] op getuige [naam 4] maakte. [slachtoffer] lachte zelfs nog op dat moment. Daarbij was er op dat moment ook geen sprake van bloedspetters in het bed, die later na forensisch onderzoek in de woning wel werden aangetroffen. De datering van het mondletsel kan aldus naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld op het tijdsbestek tussen 18 november te 17.30 uur en circa 22.00 uur. Op dat moment was er voor het eerst sprake van letsel in de mond van [slachtoffer] , hij bloedde immers. Dit wordt ook bevestigd door de verklaring van verdachte dat hij en [moeder slachtoffer] het bloed die avond de hele tijd hebben afgedaan met een lakentje dat onder het hoofd van [slachtoffer] lag. Hoewel er in dat tijdsbestek ook momenten geweest dat verdachte en [moeder slachtoffer] samen in de woning waren, wat de mogelijkheid openlaat dat [moeder slachtoffer] dit letsel heeft toegebracht, gaat de rechtbank daar niet vanuit. In tegenstelling tot [moeder slachtoffer] heeft verdachte de wetenschap van het bestaan van dit letsel steeds ontkend. Bij gebrek aan andere informatie op dit punt heeft hij dit gedaan omdat hij dit wilde verbergen. Nu verdachte voor de reden van dit verbergen geen (andere) verklaring heeft gegeven, moet het ervoor worden gehouden dat hij degene is geweest die dit ook daadwerkelijk heeft toegebracht.
Weliswaar heeft de rechtbank geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat dit letsel heeft geleid tot of heeft bijgedragen aan de dood van [slachtoffer] , maar de rechtbank beschouwt dit wel als een belangrijke omstandigheid waaronder het feit is begaan, nu dit letsel op dezelfde avond, en mogelijk zelfs op hetzelfde moment, is toegebracht als het hoofdtrauma dat wel tot de dood heeft geleid.