In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting en aanranding van de aangeefster op 16 augustus 2018 in Goes, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juli 2020 uitspraak gedaan. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 16 juli 2020, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte de aangeefster zou hebben gedwongen tot seksuele handelingen door middel van geweld en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster en de verdachte tegenover elkaar staan, waarbij de aangeefster stelde dat zij gedwongen was, terwijl de verdachte ontkende en beweerde dat de seks met toestemming was. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen, aangezien de verklaring van de aangeefster niet voldoende werd ondersteund door ander bewijs. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de getuigen, die de aangeefster ondersteunden, niet als voldoende steunbewijs konden dienen, omdat zij enkel herhaalden wat de aangeefster had verteld. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat er sprake was van dwang. De verdachte werd vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, en de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.