In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 28 januari 2020, waarin zijn uitkering op grond van de Ziektewet werd verlaagd voor de periode van 7 oktober 2019 tot en met 6 februari 2020. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft vastgesteld dat eiser het verschuldigde griffierecht niet heeft betaald, ondanks een herinnering die op 30 april 2020 is verzonden. In deze herinnering werd eiser verzocht om het griffierecht binnen vier weken, dus uiterlijk op 28 mei 2020, te betalen. Aangezien het griffierecht niet op tijd is ontvangen, heeft de rechtbank besloten het beroep kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet verder zal behandelen en dat eiser geen kans krijgt om zijn zaak inhoudelijk te laten beoordelen.
De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, en is openbaar gemaakt op 22 juli 2020. De griffier, mr. H.D. Sebel, was niet in de gelegenheid om de uitspraak mede te ondertekenen. Eiser is geïnformeerd dat hij binnen zes weken na de verzending van de uitspraak verzet kan aantekenen bij de rechtbank, mocht hij het niet eens zijn met deze beslissing. De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die de verplichting tot het betalen van griffierecht en de gevolgen van het niet tijdig betalen daarvan beschrijven.