ECLI:NL:RBZWB:2020:3333

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 20_5655
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens niet betalen griffierecht in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 28 januari 2020, waarin zijn uitkering op grond van de Ziektewet werd verlaagd voor de periode van 7 oktober 2019 tot en met 6 februari 2020. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft vastgesteld dat eiser het verschuldigde griffierecht niet heeft betaald, ondanks een herinnering die op 30 april 2020 is verzonden. In deze herinnering werd eiser verzocht om het griffierecht binnen vier weken, dus uiterlijk op 28 mei 2020, te betalen. Aangezien het griffierecht niet op tijd is ontvangen, heeft de rechtbank besloten het beroep kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet verder zal behandelen en dat eiser geen kans krijgt om zijn zaak inhoudelijk te laten beoordelen.

De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, en is openbaar gemaakt op 22 juli 2020. De griffier, mr. H.D. Sebel, was niet in de gelegenheid om de uitspraak mede te ondertekenen. Eiser is geïnformeerd dat hij binnen zes weken na de verzending van de uitspraak verzet kan aantekenen bij de rechtbank, mocht hij het niet eens zijn met deze beslissing. De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die de verplichting tot het betalen van griffierecht en de gevolgen van het niet tijdig betalen daarvan beschrijven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5655 ZW

uitspraak van 22 juli 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV)
,verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 28 januari 2020 van het UWV inzake de verlaging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) over de periode van 7 oktober 2019 tot en met 6 februari 2020.

Overwegingen

In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen om griffierecht te betalen. Aan eiser is ook een brief gestuurd waarin is vermeld dat hij verplicht is griffierecht te betalen. Eiser heeft dat griffierecht niet betaald. De rechtbank heeft daarom op
30 april 2020 aan eiser een aangetekende brief gestuurd, een betalingsherinnering. Daarin heeft de rechtbank aangegeven dat het griffierecht nog niet is betaald. Eiser moet alsnog binnen 4 weken het griffierecht hebben overgemaakt op de bankrekening van de rechtbank. Dat wil zeggen uiterlijk op 28 mei 2020. Als het griffierecht niet op tijd wordt overgemaakt, dan loopt eiser het risico dat zijn beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, zo staat in de brief.
De rechtbank stelt vast dat het griffierecht niet op of voor 28 mei 2020 is ontvangen.
De rechtbank zal het beroep daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet verder zal behandelen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 22 juli 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier* rechter
* De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank.
WETTELIJK KADER
Artikel 8:41, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
Artikel 8:41, vierde lid, van de Awb luidt als volgt:
De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
Artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb luidt als volgt:
Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb luidt als volgt:
Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.