ECLI:NL:RBZWB:2020:3311

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 20_6689
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit door korpschef inzake aansprakelijkheid en schadevergoeding

Op 22 juli 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres, een voormalig politieambtenaar, en de Korpschef van politie. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de korpschef op haar verzoek om aansprakelijkheid te erkennen en schade te vergoeden, na het vaststellen van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) in 2009. De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en vastgesteld dat de korpschef de beslistermijn had overschreden zonder deze te verlengen of op te schorten. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en heeft de korpschef opgedragen binnen vier weken na 22 juli 2020 alsnog een beslissing te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. De rechtbank heeft de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en de korpschef veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6689 AW

uitspraak van 22 juli 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: [gemachtigde],
en

de Korpschef van politie (de korpschef), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de korpschef op haar verzoek om aansprakelijkheid te erkennen en schade te vergoeden.
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiseres is over de periode van 12 augustus 2002 tot 1 juli 2017 in dienst geweest bij de politie. Op 30 november 2009 is bij eiseres een posttraumatische stressstoornis (PTSS) vastgesteld. De korpschef heeft deze PTSS bij besluit van 23 mei 2011 erkend als beroepsziekte. Op grond van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) zijn aan eiseres bedragen toegekend als vergoeding voor gemaakte kosten voor geneeskundige behandeling of verzorging en smartengeld.
Bij brieven van 23 oktober 2014, 8 december 2014, 5 juli 2016, 18 oktober 2018 en
13 september 2019 heeft eiseres de korpschef, vanwege schending van de zorgplicht, aansprakelijk gesteld voor haar (rest)schade voortvloeiend uit de PTSS. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van die (rest)schade.
Op 23 april 2020 heeft eiseres de korpschef in gebreke gesteld.
Op 27 mei 2020 heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op haar verzoek om aansprakelijkheid te erkennen en schade te vergoeden.
Met de brief van 10 juni 2020 heeft de korpschef aan eiseres meegedeeld voornemens te zijn aansprakelijkheid voor de gestelde restschade door PTSS af te wijzen. Aan eiseres is (nogmaals) het aanbod gedaan om de mogelijkheden voor een minnelijke regeling te onderzoeken. Eiseres wordt in de gelegenheid gesteld om binnen 2 weken haar zienswijze op dit voornemen te gegeven.
Bij brief van 2 juli 2020 heeft de korpschef aan de rechtbank meegedeeld dat op
22 juli 2020 een gesprek met eiseres is gepland om te onderzoeken of tot een minnelijke regeling kan worden gekomen.
2.
Verweer
De korpschef erkent dat de beslistermijn is verstreken. Het was volgens hem beter geweest als eiseres was verzocht om in te stemmen met verlenging van de termijn, met het oog op het voornemen tot minnelijk overleg. Dat is echter niet gebeurd. Aan de zijde van de politie is er echter geen sprake van enige kwade intentie. De politie heeft te maken met veel (oud)medewerkers met PTSS en daarom met veel verzoeken om vergoeding van restschade. Het kost veel tijd en moeite de behandeling van deze verzoeken in goede banen te leiden. Onlangs is begonnen met het voeren van gesprekken met alle (ex)medewerkers met PTSS-klachten om de mogelijkheden van een regeling in der minne te onderzoeken, niet alleen in de oudere zaken maar in alle gevallen. Eiseres is ook voor zo’n gesprek uitgenodigd. Om partijen de gelegenheid te geven de mogelijkheden voor een minnelijke regeling te onderzoeken, acht de korpschef verlenging van de beslistermijn noodzakelijk. Hij verzoekt de rechtbank daarom de beslistermijn te verlengen tot 1 oktober 2020.
3.
Wettelijk kader
Op grond van de artikelen 4:13 tot en met 4:15 van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. De redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven. Indien een beschikking niet binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn dan wel binnen acht weken kan worden gegeven, deelt het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort gedurende de termijn waarvoor de aanvrager schriftelijk met uitstel heeft ingestemd.
Op grond van artikel 4:17 van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, maar voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen
€ 45,- per dag. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet op.
Tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
4.
Niet tijdig beslissen
De rechtbank stelt vast dat de termijn om te beslissen op het verzoek van eiseres inmiddels is verstreken, zoals ook door de korpschef is erkend. De korpschef heeft deze termijn niet verlengd, noch is deze termijn opgeschort met instemming van eiseres.
Eiseres heeft de korpschef in gebreke gesteld. Sindsdien zijn meer dan twee weken verstreken. Niet is gebleken dat de korpschef inmiddels wel heeft beslist. Het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek is daarom kennelijk gegrond.
De rechtbank zal een termijn bepalen waarbinnen thans een besluit dient te worden genomen. Gezien de maatregelen die in Nederland tot voor kort golden om verspreiding van het corona-virus COVID-19 te voorkomen, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bijzondere situatie als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid van de Awb. De rechtbank zal daarom, en omdat met eiseres op 22 juli 2020 in het kader van een minnelijke regeling een gesprek gepland staat, bepalen dat de korpschef binnen 4 weken na 22 juli 2020 alsnog een besluit moet nemen en verzenden. De rechtbank acht deze termijn niet onredelijk en niet onhaalbaar, mede gelet op het gegeven dat er door de korpschef al een voornemen tot afwijzing van het verzoek van eiseres is uitgebracht. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding te bepalen dat de korpschef een termijn tot 1 oktober 2020 krijgt om te beslissen, zoals door hem verzocht. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor een kortere termijn, nu zij het onderzoek naar de mogelijkheid van een minnelijk regeling niet wil doorkruisen.
De rechtbank zal verder met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepalen dat de korpschef een dwangsom van € 250,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. De rechtbank acht in dit geval een sterke prikkel nodig, gelet op de meerdere verzoeken van eiseres aan de korpschef om aansprakelijkheid te erkennen en (rest)schade te vergoeden, waarvan het merendeel reeds van enige jaren geleden dateert. Ook al is er geen sprake van kwade intentie, zoals de korpschef stelt, feit blijft dat de korpschef nog steeds niet op die verzoeken heeft beslist. Daarbij acht de rechtbank de door haar gegeven termijn om alsnog te beslissen niet zodanig kort dat de korpschef niet aan die termijn zou kunnen voldoen.
5.
Dwangsom
Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank desgevraagd tevens de hoogte van de verbeurde dwangsom vast, indien het beroep gegrond is.
Nu het beroep tegen het niet tijdig beslissen op dat verzoek gegrond is verklaard, zal de rechtbank op verzoek van eiseres de hoogte van de verbeurde dwangsom vaststellen.
De ingebrekestelling ten aanzien van het niet tijdig beslissen is van 23 april 2020. Vanaf de 15e dag na ontvangst van de ingebrekestelling is een dwangsom verschuldigd. De korpschef heeft nog altijd niet beslist op de verzoeken van eiseres. De dwangsom is als gevolg daarvan volledig volgelopen en bedraagt € 1.442,-.
6.
Proceskosten en griffierecht
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal de rechtbank bepalen dat de korpschef aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Tevens zal de rechtbank het college veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 0,5 omdat de rechtbank van oordeel is dat deze zaak van licht gewicht is).

Beslissing

De rechtbank:- verklaart het beroep gegrond;- draagt de korpschef op binnen vier weken na 22 juli 2020 alsnog een beslissing op het verzoek van eiseres om aansprakelijkheid te erkennen en (rest)schade te vergoeden te nemen en te verzenden;- bepaalt dat de korpschef aan eiseres een dwangsom van € 250,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;- stelt de door de korpschef verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;- draagt de korpschef op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 262,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 22 juli 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier* rechter
* De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank.