ECLI:NL:RBZWB:2020:3301

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
02-810593-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Dekker
  • A. Beudeker
  • J. Fleskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedragen en valsheid in geschrifte in hypotheekaanvraag

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van gewoontewitwassen en valsheid in geschrifte. De verdachte had in de periode van 1 januari 2011 tot en met 11 juli 2017 een bedrag van € 193.006,= gewitgewassen door contante stortingen te doen op bankrekeningen en valse documenten op te maken om een hypotheek te verkrijgen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon aantonen dat het geld uit legale bronnen afkomstig was, en dat er voldoende bewijs was voor de verdenking van witwassen. De verdachte had contante bedragen aan een financieel adviseur gegeven, die deze op zakelijke rekeningen stortte en vervolgens weer overboekte naar de verdachte met verzonnen redenen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het witwassen van geld en het opmaken van valse documenten, en legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op. De rechtbank weegt mee dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had en dat er sprake was van termijnoverschrijding in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/810593-17
vonnis van de meervoudige kamer van 22 juli 2020
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1984 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres verdachte]
raadsman mr. Van Rijsbergen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 juli 2020. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman mr. Van Rijsbergen.
De officier van justitie, mr. Bezem, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in een periode van zes en een half jaar een bedrag van € 193.006,= heeft witgewassen en valse documenten heeft opgemaakt om de [Naam 1] er toe te bewegen om aan hem een hypotheek te verstrekken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het gewoontewitwassen van een geldbedrag van € 193.006,= en de valsheid in geschrifte en oplichting wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert zich daarbij op de gemaakte kasopstelling waaruit een negatieve kas bleek van € 165.519,=, de door verdachte gedane contante stortingen via de financieel adviseur [Naam 2] , de verklaringen van [Naam 2] , de valselijke opgemaakte werkgeversverklaring en salarisspecificaties van [Naam 3] en de verklaringen van getuigen [Naam 4] van de [Naam 1] en van [Naam 5] van [Naam 3]
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen omdat volgens de verdediging het in de tenlastelegging genoemde bedrag volledig kan worden verklaard uit legale inkomsten die in de belastingheffing zijn betrokken en waarover inmiddels ook al is afgerekend met de belastingdienst. Het daadwerkelijke inkomen van verdachte over de jaren 2012 tot en met 2015 is door de belastingdienst vastgesteld en bedraagt volgens de verdediging € 193.241,=. De verdediging is van mening dat dit bedrag het tenlastegelegde bedrag ruimschoots dekt en dat daarom niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het tenlastegelegde geldbedrag middellijk of onmiddellijk afkomstig is uit enig misdrijf.
Ten aanzien van de ten laste gelegde valsheid in geschrifte en oplichting heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uitgangspunt bij het witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
De feiten en omstandigheden
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte zich aan witwassen heeft schuldig gemaakt, dient, zoals uit het hiervoor opgenomen kader volgt, als uitgangspunt te worden genomen dat het onderzoek geen direct bewijs heeft opgeleverd dat het gehele ten laste gelegde geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Dit betekent dat eerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat er zonder meer van een vermoeden van witwassen sprake is. In dat verband leidt de rechtbank uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Op grond van de eenvoudige kasopstelling betreffende verdachte is vast komen te staan dat er jaarlijks sprake was van een negatieve kas omdat er meer uitgaven werden gedaan dan uit legale bron kon worden verantwoord. Voorts is vast komen te staan dat verdachte contante betalingen heeft gedaan aan financieel adviseur [Naam 2] , welke bedragen vervolgens door [Naam 2] op de bankrekening van verdachte werden overgeboekt. Die overboekingen kregen als omschrijving “lening [Naam 6] ” en “salaris [Naam 3] ”. [Naam 2] heeft verklaard dat alle omschrijvingen bij die overboekingen flauwekul waren, hetgeen eveneens bevestiging vindt in het feit dat is komen vast te staan dat verdachte nooit bij [Naam 3] als werknemer in dienst is geweest Ook vonden er in de jaren 2012 tot en met 2015 contante stortingen plaats op de rekening van verdachte en van zijn partner [Naam 7]
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat een bedrag van € 193.006,= uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat dat geld niet van misdrijf afkomstig is.
Verdachte heeft tijdens het opsporingsonderzoek door de FIOD steeds een beroep gedaan op zijn zwijgrecht en verdachte is niet bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak voor de rechtbank aanwezig geweest.
Met betrekking tot de door de verdediging gegeven lezing, dat verdachte in de jaren 2012 tot en met 2015 inkomsten heeft vergaard tot een bedrag van ongeveer € 193.241,= in de zogenaamde ambulante handel, stelt de rechtbank vast dat de raadsman bij zijn pleitnota beslissingen van de belastingdienst heeft overgelegd, waarbij het gaat om uitspraken op bezwaren gemaakt tegen navorderingsaanslagen over de jaren 2012 tot en met 2015. In die beslissingen is weliswaar telkens sprake van een verzamelinkomen, maar onder verzamelinkomen moet worden verstaan het totaal bedrag van het bruto inkomen uit werk en wonen (box 1), het inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3) minus de aftrekposten. Dit houdt in dat het verzamelinkomen meer omvat dan alleen het inkomen uit werkzaamheden en voorts is het verzamelinkomen het bruto-inkomen waar nog geen belasting over betaald is. Op grond daarvan gaat naar het oordeel van de rechtbank de redenering van de verdediging dat verdachte inkomsten heeft vergaard tot een bedrag van ongeveer € 193.241,= niet op. Verdachte heeft, gelet op de door hem gedane hypotheekaanvraag bij de [Naam 1] , een eigen woning en voorts blijkt uit niets waar het verzamelinkomen verder uit bestaat. Nu onderliggende stukken met betrekking tot de contant gedane stortingen, die niet worden betwist, danwel stukken die zien op verstrekte leningen ontbreken en voorts niets wordt onderbouwd met een door verdachte bijgehouden boekhouding van enig door hem gevoerde handelsactiviteit waaruit legaal inkomen is verkregen, is de rechtbank van oordeel dat de door de verdediging gedane verwijzing naar verzamelinkomen over enkel een beperkt aantal jaren en daartoe ingebrachte stukken te summier en daarmee ook onvoldoende zijn.
Daar komt nog bij dat het door de verdediging geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen pas tijdens de inhoudelijke behandeling naar voren is gebracht en dit maakt dat een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie geen zin meer heeft.
Dit betekent dat de door de verdediging naar voren gebrachte verklaring ten aanzien van de herkomst van het geld geen tegenwicht biedt tegen voormeld vermoeden van witwassen. Er is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde geldbedrag van € 193.006,= -middellijk of onmiddellijk- uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit wist.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde gewoontewitwassen en op grond van de bewijsmiddelen ook van de tenlastegelegde valsheid in geschrifte en oplichting van de [Naam 1]
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 januari 2011 tot en met 11 juli 2017, te Kaatsheuvel, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte van enig voorwerp, te weten: een contant geldbedrag van 193.006,00- euro, de werkelijke aard en de herkomst verhuld en enig voorwerp omgezet, terwijl hij, verdachte, wist, dat dit voorwerp, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
in de periode van 29 augustus 2013 tot en met 25 oktober 2013, te Tilburg, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse werkgeversverklaring en valse salarisspecificaties
en een valse arbeidsovereenkomst van [Naam 3]
- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, deze werkgeversverklaring en salarisspecificaties en arbeidsovereenkomst
heeft overhandigd aan een medewerker van de [Naam 1] ter verkrijging van een hypothecaire lening en bestaande die valsheid hierin dat
- op die werkgeversverklaring valselijk en in strijd met de waarheid stond vermeld dat hij per 1 juni 2012 als projectmanager voor onbepaalde tijd in dienst was en werkzaam was bij [Naam 3] te Almkerk en dat hij een bruto jaarsalaris van 46.200,00- euro genoot en dat hij een vakantietoeslag van 3.696,00- euro genoot en
- in een salarisspecificatie valselijk en in strijd met de waarheid stond vermeld dat hij in de periode van 1 juni 2012 tot 25 januari 2013 heeft gewerkt bij [Naam 3] en een bruto maandsalaris van 3.850,00- euro en een netto maandsalaris van 2.556,75- euro genoot en
- in die arbeidsovereenkomst valselijk en in strijd met de waarheid stond vermeld dat hij per 1 juni 2012 voor onbepaalde tijd als bedrijfsleider in dienst trad en werkzaam was bij [Naam 3] en
hij, in de periode van 29 augustus 2013 tot en met 25 oktober 2013, te Tilburg, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door een samenweefstel van
verdichtsels, [Naam 1] heeft bewogen tot de afgifte van een hypothecaire geldlening ten bedrage van 244.500,00- euro, heeft de verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid een valse werkgeversverklaring en een valse arbeidsovereenkomst en valse salarisspecificaties aan een medeweker van de [Naam 1] ter verkrijging van een hypothecaire lening, waardoor de [Naam 1] werd bewogen tot
bovenomschreven afgifte;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij een strafoplegging rekening te houden met het tijdsverloop en met het feit dat verdachte na dit feit niet met politie en justitie in aanraking is gekomen. Voorts is aangevoerd dat verdachte kostwinner is en de zorg heeft over minderjarige kinderen. Tot slot is door de verdediging aangevoerd dat door het opleggen aan verdachte van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, het autobedrijf van verdachte, met vier medewerkers die voor hun inkomen afhankelijk zijn van verdachte, en het gezin van verdachte ernstig schade zou worden toegebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in een periode van ruim zes jaar schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen tot in totaal € 193.006,=. Uit onderzoek is gebleken dat verdachte voor dit witwassen onder andere gebruik heeft gemaakt van zijn boekhouder/adviseur [Naam 2] en van een door hem opgericht bedrijf [Naam 6] Daarnaast heeft verdachte, ter verkrijging van een hypotheek bij de [Naam 1] , een werkgeversverklaring van [Naam 3] en salarisspecificaties van [Naam 3] valselijk opgemaakt en ingediend en daarmee de [Naam 1] opgelicht.
Door crimineel geld in het gewone betalingsverkeer te brengen, heeft verdachte er aan meegewerkt dat criminele activiteiten en inkomsten daaruit werden verhuld. Hierdoor wordt crimineel gedrag in de hand gewerkt, omdat daarmee gedacht kan worden dat het illegaal verwerven van inkomsten loont. Ook wordt hierdoor de Staat, en daarmee dus ook de samenleving, benadeeld, omdat over die (criminele) inkomsten geen belasting wordt betaald. Verder vormt witwassen een ernstige bedreiging van de legale economie en tast het de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (op het gebied van fraude) en heeft gekeken naar wat in vergelijkbare zaken doorgaans wordt opgelegd. Het handelen van verdachte rechtvaardigt, gelet op het voornoemde en met name het grote bedrag dat is witgewassen en de lange periode waarin dit is gebeurd, een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hoewel het bedrag dat verdachte heeft witgewassen aanzienlijk lager is dan het bedrag dat door zijn medeverdachte [Naam 8] werd witgewassen, zal de rechtbank voor verdachte in deze zaak hetzelfde uitgangspunt hanteren namelijk een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden. De rechtbank weegt daarbij mee dat verdachte zich naast het witwassen ook schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte en oplichting. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij bij de strafoplegging zal uitgaan van een eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht voor wat betreft de valsheid in geschrifte en de oplichting.
In het voordeel van verdachte zal de rechtbank mee laten wegen dat er sprake is van een termijnoverschrijding, welke termijnoverschrijding niet aan de verdediging verweten kan worden. De rechtbank zal daarom een korting toepassen van 10% op de straf die de rechtbank als uitgangspunt neemt voor de bewezenverklaarde feiten. Ook zal de rechtbank daarnaast in het voordeel van verdachte mee laten wegen dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden passend en geboden is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 55, 63 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Gewoontewitwassen
feit 2: Valsheid in geschrift en oplichting, terwijl bij deze feiten sprake is van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 van het wetboek van strafrecht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twaalf maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. Dekker, voorzitter, mr. Beudeker en mr. Fleskens, rechters, in tegenwoordigheid van Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 juli 2020.
Mrs. Dekker en Fleskens zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
1.
Hij,
in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 11 juli 2017,
te Kaatsheuvel, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
althans zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen,
immers heeft hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s),
van enig(e) voorwerp(en), te weten:
een contant geldbedrag van (ongeveer) 193.006,00- euro,
althans van enig(e) voorwerp(en),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld
wie de rechthebbende is en/of
enig(e) voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of
omgezet,
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden,
dat dit/deze voorwerp(en),
onmiddellijk of middellijk,
afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
art 420bis lid 1 ond b Wetboek van Strafrecht
art 420quater Wetboek van Strafrecht
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
2.
Hij,
in of omstreeks de periode van 29 augustus 2013 tot en met 25 oktober 2013,
te Tilburg, althans in Nederland,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
(een) valse of vervalste werkgeversverklaring en/of salarisspecificatie(s)
en/of arbeidsovereenkomst van [Naam 3]
- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
als ware dat geschrift echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, deze
werkgeversverklaring en/of salarisspecificatie(s) en/of arbeidsovereenkomst
heeft overhandigd aan een of meer medewerkers van de [Naam 1] ter verkrijging
van een hypothecaire lening en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
- op die werkgeversverklaring valselijk en/of in strijd met de waarheid stond
vermeld dat hij per 1 juni 2012 als projectmanager voor onbepaalde tijd in
dienst was en/of werkzaam was bij [Naam 3] te Almkerk en dat hij een bruto
jaarsalaris van 46.200,00- euro genoot en dat hij een vakantietoeslag van
3.696,00- euro genoot en/of
- in een salarisspecificatie valselijk en/of in strijd met de waarheid stond
vermeld dat hij in de periode van 1 juni 2012 tot 25 januari 2013 heeft
gewerkt bij [Naam 3] en een bruto maandsalaris van 3.850,00- euro en een
netto maandsalaris van 2.556,75- euro genoot en/of
- in die arbeidsovereenkomst valselijk en/of in strijd met de waarheid stond
vermeld dat hij per 1 juni 2012 voor onbepaalde tijd als bedrijfsleider in
dienst trad en/of werkzaam was bij [Naam 3]
en/of
hij, in of omstreeks de periode van 29 augustus 2013 tot en met 25 oktober
2013,
te Tilburg, althans in Nederland,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen,
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefstel van
verdichtsels, een of meer medewerkers van de [Naam 1] heeft bewogen tot de
afgifte van een hypothecaire geldlening ten bedrage van 244.500,00- euro, in
elk geval van enig geldbedrag,
heeft de verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
een valse (vervalste) werkgeversverklaring en/of een valse (vervalste)
arbeidsovereenkomst en/of een valse (vervalste) salarisspecificatie aan een of
meer medeweker(s) van de [Naam 1] ter verkrijging van een hypothecaire
lening, waardoor (die medewerker(s) van) de [Naam 1] werd(en) bewogen tot
bovenomschreven afgifte;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht

10.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 61241, genaamd “Aisne” van de FIOD – Belastingdienst, kantoor Rotterdam, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 1247.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 444 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Betreft eenvoudige kasopstelling en onderzoek naar de geldstromen van [Verdachte] , wonende te Waalwijk.
Er is jaarlijks over de jaren 2012 t/m 2015 telkens sprake van een negatieve kas, omdat er meer contante uitgaven zijn gedaan dan via legale bron kan worden verantwoord. Over de jaren 2012 tot en met 2015 was dat in totaal een negatief bedrag van € 165.519,=.
Onder de feitelijke contante uitgaven staan stortingen via [Naam 2] van € 2.557,= in 2012, van € 23.011,= in 2013 en € 29.000,= in 2015. Er zijn bankstortingen [Verdachte] van € 28.497,= in 2012, van € 8.750,= in 2013, van € 32.250,= in 2014 en van € 53.000,= in 2015 en er zijn bankstortingen [Naam 7] van € 4.366,= in 2012 en € 8.575,= in 2013.
Het proces-verbaal onderzoek bankgegevens, pagina 287 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
De bankgegevens van onder anderen [Verdachte] en [Naam 7] werden onderzocht.
Op de bankrekening van [Verdachte] werd in 2012 € 28.497,= contant gestort. In 2013 € 8.750,=, in 2014 € 35.250,= en in 2015 € 53.000,=. Voorts is aan inkomsten binnengekomen onder de omschrijving “Loon Almkerk” in 2012 € 2.557,= en in 2013 € 23.011,=. Onder de omschrijving [Naam 6] is in 2015 € 29.000,= aan inkomsten bijgeschreven.
Op de bankrekening van [Naam 7] bleek van contante stortingen in 2012 van € 4.366,= en in 2013 van € 8.575,=.
Het geschrift, te weten een overzicht van geldstortingen op de bankrekeningen met tenaamstelling [Naam 2] e/o [Naam 9] ’, pagina 585 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
In de periode van 25-2-2011 tot en met 29-4-2016 zijn contante bedragen gestort op de eigenrekeningen van [Naam 2] e/o [Naam 9] ’ tot een totaalbedrag van € 341.045,00.
Het geschrift, te weten een overzicht van overboekingen, pagina 588 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
In de periode van 28 december 2012 zijn overboekingen gedaan vanaf de rekeningen van [Naam 2] op de rekeningen van ‘ [Verdachte] ’, [Verdachte] , [Naam 8] , ‘ [Naam 10] ‘, [Naam 11] , ‘ [Naam 12] ’ en [Naam 13]
Het geschrift, te weten het verslag van een verklaring gedaan door de heer [Naam 2] , pagina 582 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik kan u vertellen dat ik contante sommen geld kreeg van [Naam 14] en [Verdachte] en dit geld vervolgens op mijn bankrekening stortte, waarbij ze mij de gewenste omschrijving (loon/lening/financiering) meegaven. Ik stortte nooit in één keer, maar deed vaak diverse stortingen achter elkaar, omdat er vaak problemen waren met het stortingsapparaat en niet om MOT-meldingen te voorkomen. Deze gestorte gelden heb ik vervolgens naar de bankrekening van [Naam 14] en [Verdachte] overmaakt. Deze transacties zijn gelopen via de zakelijke rekening van de [Naam 15] of via de [Naam 16] . Dit zijn twee slapende rekeningen, welke ik voor deze handelingen gebruik.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [Naam 2] , pagina 514 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Verklaring verdachte [Naam 2] :
[Naam 11] en [Naam 8] en [Verdachte] zijn nu nog steeds klant. [Naam 14] heeft een autobedrijf.
Verbalisant: Op 3 augustus 2016 heeft u bij de Belastingdienst een verklaring afgelegd over [Naam 11] en [Naam 8] en [Verdachte] . U heeft aan de belastingdienst verklaard dat u contante bedragen van hen heeft ontvangen die u op uw bankrekeningen heeft gestort. Wat kunt u daarover verklaren?
Verklaring verdachte [Naam 2] :
Als u mij vraagt van wie ik die contante bedragen heb gekregen zeg ik u dat ik dit van [Verdachte] en [Naam 14] heb ontvangen. Ik weet niet precies hoeveel het was maar de belastingdienstambtenaren hadden bet over een lijst van de [Naam 1] waarop een precies bedrag stond.
Ik kreeg het in de vorm van een bundel met een elastiekje erom heen. Over de herkomst van het geld werd eigenlijk niets gezegd. Zij vroegen om dit geld op mijn rekening te storten en over te maken naar hun rekeningen. Ik was misschien wel wat naïef maar ik heb wel kosten in rekening gebracht voor deze handelingen. Ik had met hen een percentage van 1% afgesproken. Nooit is erover gesproken waarom dit zo gegaan is.
De gelden zijn gestort op de rekeningen van [Naam 15] en [Naam 16] Ik stortte 1x per maand af. In totaal is het een keer of twintig geweest.
Verbalisant:
Wij tonen u een overzicht van geldstortingen op uw bankrekeningen met tenaamstelling [Naam 2] e/o [Naam 9] ’. In de periode van 25-2-2011 tot en met 29-4-2016 is volgens dit overzicht, een bedrag ad € 341.045,00 contant geld gestort. Zijn dit de stortingen op uw rekeningen van het contante geld dat u van [Naam 11] en [Naam 8] heeft ontvangen?
Verklaring verdachte [Naam 2] :
Ik zie dat deze boekingen al in 2011 beginnen. Er is niemand die van mijn rekeningen gebruik maakt. Niet om te storten en voor andere zaken ook niet. Het pasje heb ik altijd bij mij.
Verbalisant:
Vervolgens is via bovengenoemde rekeningen en via de rekening [Rekeningnummer] ten name van [Naam 16] in totaal € 202.758,47 overgemaakt op zakelijke en privérekeningen van [Naam 10] en [Naam 14] en [Verdachte] . Wat kunt u hierover verklaren?
Verklaring verdachte [Naam 2] :
Ik vind het nog wel veel dat het ruim 2 ton is wat er is overgeboekt naar [Verdachte] en [Naam 7] . Ik neem aan dat het overzicht wel zal kloppen.
De omschrijving voor de overboeking gaven ze aan mij. Alle omschrijvingen bij boekingen zijn flauwekul.
Verbalisant:
Wij tonen u een overzicht van een bankrekening met de tenaamstelling [Naam 2]
Op dit overzicht staan onder meer in het jaar 2013 in totaal 11 overschrijvingen ten name van [Verdachte] met omschrijving salaris [Naam 3] . De laatste overschrijving is gedaan in september 2013. Wat kunt u vertellen over deze overschrijvingen?
Verklaring verdachte [Naam 2] :
Dat zit in het contante verhaal en de overboekingen. Dit geld heb ik van [Verdachte] ontvangen. Hij heeft mij gezegd dit onder de omschrijving ‘salaris [Naam 3] ’ over te boeken.
Verbalisant
Wij tonen een werkgeversverklaring van [Naam 3] ten behoeve van [Verdachte] getekend 25 september 2013.
Deze verklaring is namens de werkgever ondertekend door [Naam 2] . Wat kunt u vertellen over deze werkgeversverklaring en heeft u deze ondertekend?
Verklaring verdachte [Naam 2] :
Deze heb ik van [Verdachte] gekregen. Hij vroeg mij een handtekening te zetten. Het invullen van de rest van dit stuk heb ik niet gedaan. Ik heb het ingevuld van [Verdachte] gekregen en heb alleen een handtekening gezet. Het is mijn handtekening.
Hij heeft mij verteld dat hij dit nodig had voor een hypotheek. Ik heb er verder geen bemoeienis mee gehad. Wat ik nu denk dat hij in combinatie met de werkgevers verklaring ook bankafschriften van salarisbetalingen nodig had. De banken vragen hier om ter controle bij een hypotheekaanvraag.
Het geld dat ik heb doorgestort had ik van [Verdachte] ontvangen.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [Naam 2] , pagina 522 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Verbalisant:
Aan de hand van welke gegevens zijn balans en resultatenrekening voor [Naam 6] opgemaakt ?
Verklaring verdachte:
Aan de hand van de gegevens die ik van [Verdachte] heb gehad. Ik heb verder geen idee. Het is hetzelfde als bij [Naam 10] en [Naam 14] . [Verdachte] kwam met papieren met cijfers. Hij had ze bij zich maar wie de cijfers had opgesteld weet ik niet. Wij hebben geen administratie gevoerd voor [Naam 6] . Ik heb niets van [Naam 6] gezien, geen facturen of jaaropgaven iets dergelijks.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 322 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
In de woning van [Verdachte] , [Adres verdachte] te Kaatsheuvel, zijn acht bescheiden aangetroffen, gelijkend op loonspecificaties. Linksboven staat telkens vermeld [Verdachte] en rechtsboven is vermeld [Naam 3] .
Het geschrift, te weten een salarisstrook van [Naam 3] d.d. 29 augustus 2013, pagina 668 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
[Verdachte] is in dienst vanaf 1 juni 2020. Arbeidsduur 40 uren per week. Het brutoloon bedraag € 3.850,00 en het nettoloon € 2.556,75.
Het geschrift, te weten een werkgeversverklaring van [Naam 3] d.d. 25 september 2013, pagina 669 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
[Verdachte] heeft bij [Naam 3] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of is aangesteld in vaste dienst. [Verdachte] heeft als functie “projectleider” en is in dienst sinds 1 juni 2012 voor een bruto jaarsalaris van € 46.200,= en een vakantietoeslag van € 3.696,=. De werkgeversverklaring is getekend te Almkerk door [Naam 2] .
Het geschrift, te weten een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd d.d. 6 juni 2012, pagina 720 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Gegevens werkgever [Naam 3] Gevens werknemer [Verdachte] , [Straatnaam] Kaatsheuvel. De werknemer treedt op 1 juni 2012 in dienst bij werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van bedrijfsleider.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam 5] , pagina 556 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben firmant van [Naam 3] Ik heb geen werknemers in dienst. Ik heb nog nooit van [Verdachte] , wonende te Kaatsheuvel, gehoord.
De salarisspecificaties die U mij toont zeggen mij niets en de werkgeversverklaring heb ik niet afgegeven.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam 4] pagina 554 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben fraudespecialist bij [Naam 1] . U houdt mij salarisspecificaties voor van [Naam 3] t.a.v. [Verdachte] . Wij kennen deze salarisspecificaties. De zijn gebruikt om het inkomen van de aanvrager te beoordelen. De werkgeversverklaring ken ik ook. Ook deze is gebruikt om het inkomen van de aanvrager te beoordelen.
De aanvraag voor de geldlening van € 244 500,=, met als onderpand de woning aan de [Adres verdachte] te Kaatsheuvel, is digitaal bij [Naam 1] ingediend door intermediair [Naam 17] De aanvraag is op 21 maart 2013 in dit systeem bij [Naam 1] aangemeld.
Een hypotheekaanvrager die in loondienst is moet altijd een werkgeversverklaring en salarisspecificatie indienen zodat [Naam 1] op basis van die stukken het inkomen kan beoordelen. Zonder één van deze stukken kan geen beoordeling plaatsvinden en kan er dus ook geen geldlening worden verstrekt.