ECLI:NL:RBZWB:2020:3253

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
8540673 VV EXPL 20-45
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wedertewerkstelling van een docente met medische problemen

In deze zaak vordert een docente, die wegens medische problemen haar functie als muziekdocente niet meer kan uitoefenen, wedertewerkstelling in een passende functie bij haar onderwijsinstelling. De docente heeft een langdurige geschiedenis van arbeidsongeschiktheid door stemproblemen en heeft verschillende functies binnen de organisatie van de gedaagde, waaronder beleidsadviseur en jaarlaagcoördinator, als passend aangemerkt. De gedaagde, een onderwijsinstelling, voert aan dat er geen passende functies beschikbaar zijn en dat de docente niet over de benodigde vaardigheden beschikt. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde verantwoordelijk is voor de re-integratie van de docente, maar dat er op dit moment geen functies beschikbaar zijn die aan de eisen voldoen. De vorderingen van de docente worden afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de gevraagde functies daadwerkelijk beschikbaar zijn en de gedaagde voldoende heeft onderbouwd dat er een vacaturestop geldt. De kantonrechter wijst de vorderingen af en veroordeelt de docente in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 8540673 VV EXPL 20-45
vonnis in kort geding d.d. 20 juli 2020
inzake
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. V.A.M. Vos, advocaat te Oosterhout,
tegen
de stichting
[gedaagde],
statutair gevestigd te [adres] , gedaagde,
gemachtigde: mr. T. van der Dussen, advocaat te Breda.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van het geding

1.1
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
de dagvaarding van 8 juni 2020 met producties;
de conclusie van antwoord met producties;
de aanvullende producties aan de zijde van [eiseres] van 3 juli 2020.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 juli 2020. Ter zitting waren aanwezig [eiseres] in persoon, bijgestaan door mr. Vos voornoemd, alsmede de heer
[naam 1] (rector) en mevrouw [naam 2] (juriste) namens [gedaagde] , bijgestaan door mr. Van der Dussen voornoemd. De gemachtigden van partijen hebben ter gelegenheid van de zitting hun pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt.
1.3
Na de op 6 juli 2020 gehouden mondelinge behandeling heeft [eiseres] op 9 juli 2020 een aanvullende productie in het geding gebracht. [gedaagde] heeft per e-mailbericht van 13 juli 2020 kenbaar gemaakt geen behoefte te hebben aan het geven van een reactie daarop.

2.Het geschil

2.1
[eiseres] vordert bij wege van voorlopige voorziening, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
[gedaagde] te veroordelen binnen een week na het te wijzen vonnis om [eiseres] weder te werk te stellen in de functie van beleidsadviseur onderwijs, althans schriftelijk aan haar te bevestigen dat zij in deze functie zal worden tewerkgesteld met ingang van het nieuwe schooljaar 2020/2021 per 1 augustus 2020, al dan niet door middel van inschakeling door [gedaagde] van een arbeidsdeskundige die deze wedertewerkstelling nader dient vorm te geven en vast te stellen, zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke mocht blijven aan deze veroordeling te voldoen;
Subsidiair:
[gedaagde] te veroordelen binnen een week na het te wijzen vonnis om [eiseres] weder te werk te stellen in de rol van jaarlaagcoördinator, althans schriftelijk aan haar te bevestigen dat zij in deze rol zal worden tewerkgesteld met ingang van het nieuwe schooljaar 2020/2021 per 1 augustus 2020, al dan niet door middel van inschakeling door [gedaagde] van een arbeidsdeskundige die deze wedertewerkstelling nader dient vorm te geven en vast te stellen, zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke mocht blijven aan deze veroordeling te voldoen;
Meer subsidiair:
[gedaagde] te veroordelen binnen een week na het te wijzen vonnis om [eiseres] in de gelegenheid te stellen werkzaamheden te verrichten in een andere passende functie in de organisatie van [gedaagde] , althans schriftelijk aan haar te bevestigen dat zij in deze andere passende functie zal worden tewerkgesteld met ingang van het nieuwe schooljaar 2020/2021 per 1 augustus 2020, al dan niet door middel van inschakeling door [gedaagde] van een arbeidsdeskundige die deze wedertewerkstelling nader dient vorm te geven en vast te stellen, zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke mocht blijven aan deze veroordeling te voldoen;
Uiterst subsidiair:
[gedaagde] te veroordelen tot nakoming van al haar re-integratieverplichtingen, al dan niet gecombineerd met een door [gedaagde] in te schakelen onafhankelijke arbeidsdeskundige in het kader van artikel 7:658a BW, die concreet als onderzoekstaak heeft om de binnen [gedaagde] beschikbare functies te beoordelen op passendheid voor [eiseres] , waarbij [gedaagde] tevens wordt verplicht om alsdan aan wedertewerkstelling medewerking te verlenen, althans schriftelijk aan [eiseres] wordt bevestigd dat zij hierin zal worden tewerkgesteld met ingang van het nieuwe schooljaar 2020/2021 per 1 augustus 2020, zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke mocht blijven aan deze veroordeling te voldoen;
Zowel primair als subsidiair:
een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen passende voorziening;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van [eiseres] , met inbegrip van de zogeheten nakosten.
2.2
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar vorderingen, althans afwijzing van de vorderingen van [eiseres] met veroordeling van [eiseres] in de kosten.

3.De beoordeling

3.1
Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
[gedaagde] , voorheen genaamd [naam 3] . is een onderwijsinstelling voor o.a. VMBO- en MBO-opleidingen in de regio West-Brabant en heeft 10 VMBO-scholen, 8 MBO-colleges en 2 scholen voor voortgezet onderwijs;
per 1 mei 1997 is [eiseres] bij de rechtsvoorganger(s) van [gedaagde] in dienst en laatstelijk werkzaam geweest als (muziek)docente LD voor 29,43 uur per week;
op 28 maart 2017 is [eiseres] arbeidsongeschikt geraakt in haar functie van muziekdocente vanwege medische problemen met langdurig luid en gearticuleerd spreken en zingen, en het niet meer mogen bespelen van een blaasinstrument;
binnen [gedaagde] geldt een Herplaatsingsregeling (die de Raad van Bestuur heeft vastgesteld op 10 april 2018). [eiseres] is op basis van deze regeling aangemerkt als een kandidaat met voorrangspositie A. In deze regeling is ondermeer opgenomen dat bij twijfel over de passendheid van een functie een detacheringsperiode wordt ingezet om de passendheid te onderzoeken;
in de periode januari 2018 tot en met mei 2018 heeft [eiseres] op meerdere vacatures binnen [gedaagde] gesolliciteerd, waarvoor zij is afgewezen omdat ze geen ervaring had of overgekwalificeerd was;
voor de meivakantie van 2018 heeft [eiseres] aan [gedaagde] gevraagd om jaarlaagcoördinator te mogen worden op het Stedelijk Gymnasium te Breda;
de heer [naam 1] heeft als reactie aan [eiseres] medegedeeld dat jaarlaagcoördinator geen aparte functie zou worden en deze gezien moest worden als taken voor een docent, welke functie [eiseres] niet meer kan uitoefenen;
et UWV heeft op 11 juli 2018 naar aanleiding van een verzoek van [eiseres] geoordeeld dat de door [gedaagde] uitgevoerde re-integratie-inspanningen onvoldoende waren;
op verzoek van [gedaagde] heeft een gecertificeerd registerarbeidsdeskundige van het kantoor VerzuimConsulent een arbeidsdeskundig onderzoek uitgevoerd en in een rapport van 17 oktober 2018 geoordeeld dat de rol van jaarlaagcoördinator een rol is voor een docent, maar dat op taakniveau onderzocht moet worden of en in hoeverre de taken voor [eiseres] passend zijn en of er een passende functie kan worden gecreëerd;
het UWV heeft – naar aanleiding van een WIA-aanvraag van [eiseres] – op 25 maart 2019 [gedaagde] een loonsanctie opgelegd, omdat [gedaagde] onvoldoende heeft gedaan om [eiseres] te re-integreren, welke sanctie inhield dat [gedaagde] het loon van [eiseres] tot
24 maart 2020 diende door te betalen;
in april/ mei 2019 heeft de schoolleiding van het Stedelijk Gymnasium besloten om voor het schooljaar 2019/2020 een extra jaarlaagcoördinator aan te stellen. Bij brief van 21 mei 2019 heeft de voormalig gemachtigde van [eiseres] aanspraak gemaakt op onder meer de taak van jaarlaagcoördinator. [naam 2] heeft namens [gedaagde] kenbaar gemaakt dat zij na afloop van de vakantie nader bericht zou sturen daarover;
op 27 mei 2019 heeft [eiseres] door een weekbericht van het Stedelijk Gymnasium vernomen dat een ander persoon met de taak van jaarlaagcoördinator werd belast;
bij vonnis van 24 september 2019 heeft de kantonrechter beslist op een eerdere vordering van [eiseres] tot wedertewerkstelling, welke vordering is afgewezen;
op 3 oktober 2019 heeft [eiseres] voor zowel de functie van beleidsadviseur als voor de rol van jaarlaagcoördinator een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV;
in de rapportage van 4 november 2019 van het UWV over de passendheid van de rol van jaarlaagcoördinator oordeelt de arbeidsdeskundige als volgt:

(…) Ik vind het werk passend omdat het past bij de krachten en bekwaamheden van de werknemer en ook in billijkheid te aanvaarden is.
- Het werk past bij de bekwaamheden van de werknemer omdat zij docent is en een riante ervaring in het lesgeven heeft.
- Het werk past bij de functionele mogelijkheden. Zij is beperkt in langdurig en hard praten. Dit kan eenvoudig opgelost worden met een voorziening. Dit kan en mag van de werkgever worden gevraagd. Voor wat betreft het eventuele loonverlies geeft de werknemer aan dat zij dit wil accepteren. (…)”;
in de rapportage van 20 december 2019 van het UWV over de passendheid van de functie van beleidsadviseur onderwijs oordeelt de arbeidsdeskundige als volgt:

(…) Ik vind het werk in aanvang passend omdat het past bij de krachten en bekwaamheid van de werknemer en ook in billijkheid te aanvaarden is.
Met een WO opleiding en 30 jaar ervaring binnen het onderwijs denk ik dat ze voldoet aan de gestelde eisen en op die basis vind ik dit werk passend. Specifieke ervaring in beleidswerk ontbreekt maar is mbv korte gerichte scholing bij te werken.
Met betrekking tot de vaardigheden en competenties kan ik geen objectieve uitspraak doen.
Het werk past bij de functionele mogelijkheden. Het werk als beleidsadviseur is voornamelijk cognitief en administratief van aard. Het langer dan 1 uur achtereen praten komt niet voor, er is geen sprake van fysieke tilbelasting meer dan 10 kg.
Het werk is redelijk en/of billijk. Hierbij heb ik me specifiek gericht op het functieniveau en het arbeidspatroon. Beiden zijn vergelijkbaar met de eigen functie van docente.”(…);
op 23 januari 2020 heeft [eiseres] een operatieve ingreep ondergaan waarna het UWV op diezelfde datum heeft geoordeeld dat er sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid (80 tot 100%) bij [eiseres] ;
de loondoorbetalingsverplichting van [gedaagde] is per 25 maart 2020 gestopt. Sindsdien ontvangt [eiseres] een WIA-uitkering, middels een loongerelateerde WGA-uitkering;
op 23 maart 2020 heeft er op verzoek van [eiseres] een herbeoordeling plaatsgevonden bij het UWV en is geoordeeld dat er sprake is van 36,99 % arbeidsongeschikt van [eiseres] . Op 8 mei 2020 concludeert de Arbodienst dat [eiseres] vanuit medisch oogpunt weer volledig inzetbaar is voor passend werk;
op verzoek van [gedaagde] heeft een gecertificeerd registerarbeidsdeskundige van VerzuimConsulent wederom een arbeidsdeskundig onderzoek uitgevoerd en in een rapport van 17 juni 2020 geoordeeld dat [gedaagde] beschikt over ander voor [eiseres] passend werk, te weten de functie van beleidsadviseur onderwijs. Voorts is geoordeeld dat [gedaagde] mogelijk over ander passend werk beschikt, namelijk de rol van jaarlaagcoördinator en de functie van stafmedewerker onderwijs en kwaliteit. De registerarbeidsdeskundige heeft daar onder meer nog het volgende over opgenomen:

(…) Bovenstaande functies zijn in mij optiek niet zonder meer passend. De reden hiervan is gelegen in het feit dat er in beide functies sprake is van substantieel stemgebruik, waarbij langdurig spreken, stemgebruik aan de orde is. Een spraakversterker zou weliswaar het spreken minder belastend kunnen maken, maar desalniettemin is onduidelijk in hoeverre dit de mogelijkheden oprekt voor wat betreft het duur van het spreken. Op grond van de huidige belastbaarheid wordt cliënt in staat geacht tot 1 uur duidelijk te kunnen spreken per werkdag. Onderzoek naar andere voorzieningen dan een stemversterker, waardoor er geen of minder beperkingen zijn voor wat betreft het stemgebruik, heeft niets opgeleverd. In de praktijk zal moeten worden getest welk effect het gebruik van de stemversterker heeft op verruiming tot de mogelijkheid van > 1 uur duidelijk kunnen praten. (…)”.Vervolgens valt in het onderzoek te lezen: “
(…) Aangezien er mogelijk sprake is van vacatureruimte voor de functie stafmedewerker onderwijs en kwaliteit, verdient het aanbeveling om hier voorlopig als eerste op in te zetten. Een proefplaatsing met de inzet van een stemversterker of eventuele scholing biedt mogelijkheden om de passendheid van de functie in de praktijk te onderzoeken (…)”.
3.2
[eiseres] legt aan haar vordering – kort samengevat – ten grondslag dat [gedaagde] structureel tekortschiet in haar re-integratieverplichtingen ten aanzien van [eiseres] . [gedaagde] deelt [eiseres] steeds mede dat er geen passende arbeid beschikbaar is voor haar, terwijl er in haar optiek
– in het kader van de Herplaatsingsregeling – wel een aantal passende functies beschikbaar zijn waar zij voor in aanmerking komt. Bovendien volgt uit de twee deskundigenoordelen van het UWV en het rapport van de arbeidsdeskundige van VerzuimConsult dat de functie van beleidsadviseur en de rol van jaarlaagcoördinator als passende arbeid kan worden aangemerkt. Tevens volgt uit het rapport van de arbeidsdeskundige van VerzuimConsult dat de functie van stafmedewerker onderwijs en kwaliteit als passende arbeid kan worden aangemerkt. Nu er mogelijkheden zijn voor passende arbeid, [eiseres] hiertoe bereid is, maar hiertoe niet in de gelegenheid wordt gesteld door [gedaagde] vordert [eiseres] wedertewerkstelling. [eiseres] heeft een spoedeisend belang bij haar vorderingen en tewerkstelling op korte termijn dan wel om duidelijkheid te verkrijgen of zij in het komende schooljaar kan beginnen in één van de passende functies binnen [gedaagde] .
3.3
[gedaagde] voert – kort samengevat – aan dat [eiseres] niet ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien de zaak zich niet leent voor een voorlopige voorzieningenprocedure. Er kan immers niet met hoge mate van zekerheid vastgesteld worden of het door [eiseres] gevorderde in een bodemprocedure zal worden toegewezen Daarnaast stelt [eiseres] voor de tweede maal een voorlopige voorziening in over exact dezelfde kwestie. Hoewel het ‘ne bis in idem-beginsel’ in principe niet geldt in het civiele recht, staat het nogmaals aanhangig maken van dezelfde kwestie op zeer gespannen voet met het gesloten stelsel, zodat om die reden tot niet ontvankelijk verklaring van [eiseres] moet worden overgegaan. Indien hier aan voorbij wordt gegaan, moeten de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen. Anders dan [eiseres] stelt is er geen sprake van dat er passende arbeid beschikbaar is bij [gedaagde] , nu de situatie sinds de vorige voorlopige voorziening niet is gewijzigd. Hoewel in de rapportage van het UWV staat vermeld dat de functie van beleidsadviseur onderwijs passend is, staat evenwel ook vermeld dat de deskundige geen objectieve uitspraak kan doen met betrekking tot de vaardigheden en competenties waarover [eiseres] beschikt en die voor deze functie noodzakelijk zijn. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiseres] niet over de benodigde vaardigheden en competenties beschikt die bij deze functie horen. Daarnaast acht de registerarbeidsdeskundige de rol van jaarlaagcoördinator en de functie van stafmedewerker onderwijs en kwaliteit niet zonder meer passend, omdat onduidelijk is in hoeverre het gebruik van een spraakversterker de mogelijkheden oprekt voor wat betreft de duur van het praten. Voorts voert [gedaagde] aan dat de rol van jaarlaagcoördinator is gekoppeld aan de functie van docent, welke niet meer door [eiseres] kan worden uitgevoerd. De jaarlaagcoördinator is een front-office taak waarbij de coördinator te allen tijde beschikbaar moet zijn voor leerlingen, ouders en docenten, hetgeen bij [eiseres] niet mogelijk is wegens haar frequente en langdurig ziekteverzuim. Voor het geval één van de functies wel passend wordt geacht moet geconcludeerd worden dat sprake is van omstandigheden waardoor passende arbeid niet van [gedaagde] worden gevergd. De arbeid is niet beschikbaar, en die komt er binnen afzienbare termijn ook niet wegens de huidige financiële situatie van [gedaagde] en de daarmee gepaard gaande vacaturestop welke op 3 februari 2020 is ingegaan voor al het onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden taken. Bovendien kan van [gedaagde] niet worden verwacht dat zij ten koste van een andere niet arbeidsongeschikte medewerker [eiseres] weder te werk stelt. Tot slot is de gevorderde dwangsom bij het niet voldoen aan het gevorderde buitensporig en onnodig.
3.4
Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
3.5
In deze procedure dient te worden beoordeeld of [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening en zo ja, of aannemelijk is dat de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het - mede gelet op de belangen van partijen over en weer - gerechtvaardigd is om op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van de voorziening zoals gevorderd.
3.6
Voldoende gebleken is dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Zij wil op korte termijn weder te werk gesteld worden danwel duidelijkheid over de vraag of zij in het schooljaar 2020/2021 kan beginnen in een passende functie binnen [gedaagde] .
3.7
Het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de zaak zich op voorhand al niet leent voor een voorlopige voorzieningenprocedure, zal worden gepasseerd. Die vraag zal beantwoord moeten worden aan de hand van een inhoudelijke beoordeling van de standpunten van partijen tegen de achtergrond van het karakter van de onderhavige procedure.
3.8
Ook aan het verweer dat [eiseres] voor de tweede maal dezelfde feiten aandraagt zal voorbij worden gegaan. Gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad heeft als uitgangspunt te gelden dat schending van het “ne bis in idem-beginsel” in een burgerlijk geschil op zichzelf geen grond is die kan leiden tot niet-ontvankelijkheid: elke vordering die door een eisende partij wordt ingediend, dient door de civiele rechter beoordeeld te worden, ook al betreft het dezelfde procespartijen en ook al worden dezelfde vorderingen ingediend op dezelfde grondslag. Bovendien liggen er na het vonnis van 24 september 2019 van de kantonrechter een tweetal rapportages over de passendheid van de gevorderde tewerkstelling in de functie van beleidsadviseur onderwijs en in de rol van jaarlaagcoördinator. Ook heeft er recentelijk een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Aangezien de omstandigheden hierdoor kunnen veranderen kan er aldus een voorlopige voorziening worden gegeven toegespitst op de omstandigheden zoals die zich op dit moment voordoen, zodat ook dit er naar het oordeel van de kantonrechter zich er niet tegen verzet om de vorderingen tot weder tewerkstelling – opnieuw – aan de kantonrechter voor te leggen.
3.9
De kantonrechter oordeelt als volgt. [gedaagde] is tijdens de hele duur van het dienstverband verantwoordelijk voor de re-integratie van [eiseres] , hetgeen ook uit artikel 7:658a BW volgt. Als een voor de bedongen arbeid blijvend ongeschikte werknemer zich bereid verklaart andere passende arbeid te verrichten, moet de werkgever zo spoedig mogelijk onderzoeken of in zijn organisatie passend werk voorhanden is. Passende arbeid als bedoeld in artikel 7:658a lid 4 BW kan inhouden de eigen arbeid maar dan voor minder uren dan bedongen of in een lager tempo of aangepast qua takenpakket dan wel andere passende arbeid. De werkgever hoeft op een aanbod van een werknemer niet in te gaan als dat in redelijkheid niet van hem gevergd kan worden. Wat redelijkerwijs van de werkgever kan worden gevergd is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de inhoud van het aanbod van de werknemer, de aard van de arbeid en de organisatie van het bedrijf van de werkgever.
3.1
De vraag die voorligt is of bij [gedaagde] passende arbeid voorhanden is dan wel kan worden gecreëerd en zo ja, of in redelijkheid van [gedaagde] kan worden gevergd dat zij [eiseres] deze passende arbeid laat verrichten.
Functie van beleidsadviseur onderwijs
3.11
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiseres] niet geschikt is voor de functie van beleidsadviseur onderwijs, omdat zij niet over de benodigde vaardigheden en competenties beschikt. Ook heeft [gedaagde] aangevoerd dat deze functie niet beschikbaar is wegens de bezuinigingen en de vacaturestop voor het onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden taken. De kantonrechter oordeelt als volgt. Als onweerspoken is komen vast te staan dat er thans twee medewerkers in de functie van beleidsadviseur onderwijs werkzaam zijn, beiden op basis van een contract voor bepaalde tijd. Eén van deze medewerkers gaat zelf uit dienst en zij wordt wegens de vacaturestop niet vervangen. De andere medewerker, die de AOW leeftijd heeft bereikt, heeft een tijdelijk contract tot 1 januari 2021 gekregen om een lopend project op het gebied van examinering en toetsing, waarvan zij over specifieke deskundigheid beschikt, af te ronden. Gelet hierop is niet vast komen te staan dat de functie van beleidsadviseur met ingang van het nieuwe schooljaar 2020/2021 beschikbaar is. Evenmin kan van [gedaagde] worden gevergd dat zij een medewerker, die in het bezit is van de specifieke kennis en expertise op het gebied van een lopend project, ontslaat, enkel om [eiseres] passende arbeid aan te kunnen bieden in een functie. Temeer nu die functie tijdelijk van aard is Voorshands wordt geoordeeld dat van [gedaagde] niet kan worden gevergd om deze functie aan [eiseres] toe te kennen, zodat de primaire vordering tot wedertewerkstelling in de functie van beleidsadviseur onderwijs zal worden afgewezen.
Rol van jaarlaagcoördinator
3.12
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat zij de taken van jaarlaagcoördinator passend acht. Deze taken kunnen bij de huidige docenten weggehaald worden en aan haar toebedeeld worden. Bovendien worden de taken ieder schooljaar opnieuw verdeeld onder de docenten. Aangezien [eiseres] heeft vernomen dat er komend schooljaar docenten weg gaan zijn de taken te herverdelen. Daartegenover is echter door [gedaagde] onweersproken aangevoerd dat er voor het schooljaar 2020/2021 geen herverdeling van de taken voor de rol van jaarlaagcoördinator zal plaatsvinden. Voorts is onweersproken gebleven dat de jaarlaagcoördinator altijd bereikbaar en beschikbaar moet zijn, en [eiseres] hier – met inachtneming van haar frequente ziekteverzuim en aldus kwetsbaarheid – niet aan kan voldoen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan niet zonder meer op voorhand worden geconcludeerd dat de rol beschikbaar is danwel van [gedaagde] gevergd kan worden dat deze rol specifiek voor [eiseres] wordt vrijgemaakt wordt, zodat de subsidiaire vordering die ziet op wedertewerkstelling in de rol van jaarlaagcoördinator zal worden afgewezen.
Een andere passende functie
3.13
Ook de meer subsidiaire vordering tot wedertewerkstelling in een andere passende functie zal worden afgewezen. Hoewel het rapport van Verzuimconsulent vermeld dat er wellicht mogelijkheden zijn voor de functie van stafmedewerker onderwijs en kwaliteit, kan daarmee nog niet geconcludeerd worden dat deze functie zal worden ingevuld. Ook hier stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat als gevolg van de bezuinigingen en de vacaturestop er voor haar geen mogelijkheid is om een functie beschikbaar te maken en in te vullen. Gelet hierop wordt voorshands geoordeeld dat van [gedaagde] niet gevergd kan worden een proefplaatsing aan te bieden om te onderzoeken of de functie van stafmedewerker onderwijs en kwaliteit passend kan worden geacht, zoals is overwogen in het rapport van VerzuimConsulent. In het interview in BN De Stem van 9 juli 2020 bevestigt de bestuursvoorzitter van [gedaagde] de vacaturestop voor al het onderwijs ondersteunend personeel zonder lesgbonden taken, zoals [gedaagde] ook in de onderhavige procedure naar voren heeft gebracht. [eiseres] heeft evenmin onderbouwd welke andere functies passend zijn voor haar. Hoewel zij kennelijk niet meer in het interne systeem van [gedaagde] kan om te zien welke vacatures voorhanden zijn, blijkt uit de stellingen van partijen dat het mobiliteitscentrum van [gedaagde] met een werknemer, in casu [eiseres] , bekijkt welke vacatures er beschikbaar zijn, zodat het op de weg van [eiseres] had gelegen te onderbouwen welke andere functies die beschikbaar zijn als passend moeten worden beschouwd in verband met haar re-integratietraject. In het kader van dit kort geding is er geen ruimte voor nadere bewijsvoering, zodat de kantonrechter op voorhand niet kan concluderen of er andere functies beschikbaar zijn die passend kunnen worden geacht. De vordering om [eiseres] in de gelegenheid te stellen werkzaamheden te verrichten in een andere passende functie in de organisatie van [gedaagde] , is dan ook te algemeen en daartoe dan ook onvoldoende onderbouwd. Dit betekent dat ook de meer subsidiaire vordering zal worden afgewezen.
Vordering tot nakoming van re-integratieverplichtingen
3.14
Voor wat de uiterst subsidiaire vordering om [gedaagde] te veroordelen tot nakoming van haar re-integratieverplichtingen ziet de kantonrechter evenmin aanleiding om deze toe te wijzen. Het is voorshands niet aannemelijk dat deze in een bodemprocedure zal worden toegewezen, aangezien [eiseres] hiertoe geen vordering behoeft in te stellen. [gedaagde] is immers op grond van artikel 7:658a BW gedurende het dienstverband van [eiseres] verantwoordelijk voor de re-integratie van [eiseres] . Nu het een wettelijke plicht van de werkgever betreft, ziet de kantonrechter, nu een andere invulling van deze wettelijke plicht ontbreekt, dan ook geen aanleiding om deze vordering voorshands toe te wijzen.
3.15
Hoewel niet is gebleken dat [gedaagde] – ook na de eerdere voorlopige voorziening – zich zodanig heeft ingespannen wat van haar gevergd kan worden ten aanzien van haar
re-integratieverplichtingen ten aanzien van [eiseres] , kan desalniettemin op voorhand niet worden geoordeeld dat de rol van jaarlaagcoördinator, de functie van beleidsadviseur onderwijs en de functie van stafmedewerker onderwijs en kwaliteit beschikbaar en passend zijn. Ondanks dat een proefplaatsing voor de functie van beleidsadviseur onderwijs tot de mogelijkheden zou kunnen behoren is er naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter sprake van omstandigheden waardoor niet van [gedaagde] kan worden gevergd, dat zij hiervoor een nader onderzoek uitvoert. Zij heeft immers in onderhavige procedure voldoende onderbouwd dat er sinds 3 februari 2020 sprake is van een vacaturestop van kracht is voor al het onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden taken. Een proefplaatsing voor een functie die op korte termijn niet ingevuld zal worden wordt dan voorshands niet in de rede geacht. Het na de mondelinge behandeling door [eiseres] overgelegde krantenartikel maakt het voorlopig oordeel niet anders. Daarin wordt immers door de voorzitter van de Raad van Bestuur benadrukt dat niet “de hele organisatie op zijn grondvesten staat te schudden” zoals door de gemachtigde van [gedaagde] tijdens de zitting is verwoord, maar dat er wel sinds 3 februari 2020 een vacaturestop geldt voor al het onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden taken, hetgeen waar [eiseres] in onderhavig geding juist aanspraak op wenst te maken. Nu aldus niet kan worden vastgesteld dat het in hoge mate waarschijnlijk is dat het gevorderde in een bodemprocedure zal worden toegewezen, zullen de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen.
3.16
Al hetgeen verder door partijen is aangevoerd en hiervoor onbesproken is gelaten, leidt niet tot een andersluidende beslissing
3.17
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, welke tot op heden aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 480,00 als salaris voor de gemachtigde van [gedaagde] .

4.De beslissing in kort geding

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden vastgesteld op € 480,00 als salaris voor de gemachtigde van [gedaagde] .
Dit vonnis is gewezen door mr. A.G.M. Zander, en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2020.