ECLI:NL:RBZWB:2020:3232

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
8204701 CV EXPL 19-5602
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor schade aan woning door verkeerstrillingen

In deze zaak vorderden eisers, wonende aan de [adres 1], schadevergoeding van de gemeente wegens vermeende trilschade aan hun woning. De kantonrechter oordeelde dat de gemeente niet aansprakelijk was op basis van artikel 6:174 BW, dat de wegbeheerder verplicht om te zorgen voor een veilige en goede staat van de weg. Eisers stelden dat sluipverkeer en zwaar verkeer tijdens de herinrichting van de [straatnaam 2] schade aan hun woning had veroorzaakt. De gemeente voerde aan dat de weg in goede staat verkeerde en dat er geen causaal verband was tussen het verkeer en de schade aan de woning. De kantonrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de schade was veroorzaakt door verkeerstrillingen. De expert had vastgesteld dat de weg aan de CROW-normen voldeed en dat er geen overschrijding van de grenswaarden was aangetoond. De vordering van eisers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van de gemeente. De kantonrechter benadrukte dat het aan eisers was om het causaal verband te bewijzen, wat niet was gelukt. De uitspraak werd gedaan op 29 juli 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 8204701 CV EXPL 19-5602
vonnis d.d. 29 juli 2020
inzake

1.[eiser]

2. [eiseressen] ,
beiden wonende te [adres 1] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. I. van Grimbergen, jurist ten kantore van D.A.S. Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon [gedaagde],
zetelend en kantoorhoudende te [adres 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.A.L. van de Sande en mr. I.C. den Bieman, advocaten te Breda.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis van 26 februari 2020 met de daarin genoemde processtukken;
b. de aantekeningen van de griffier van de op 2 juli 2020 gehouden mondelinge behandeling.

2.Het geschil

2.1
Eisers (verder te noemen [eisers] – mannelijk enkelvoud) vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde (verder te noemen de gemeente) te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 8.063,30 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, vermeerderd met een bedrag van € 778,17 aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten, inclusief wettelijke rente en nakosten.
2.2
De gemeente concludeert [eisers] in zijn vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, dan wel hen deze te ontzeggen, met hoofdelijke veroordeling van [eisers] in de proceskosten, inclusief nakosten en wettelijke rente.

3.De beoordeling

3.1
De kantonrechter stelt de volgende feiten vast:
- [eisers] is eigenaar van de woning aan de [adres 1] . De [straatnaam] komt uit op de [straatnaam 2] .
- De gemeente heeft (onder andere) in de periode van 8 januari 2018 tot en met 25 april 2018 werkzaamheden in het kader van de herinrichting van de [straatnaam 2] uitgevoerd.
- Als gevolg van de herinrichting heeft de gemeente een omleidingsroute ingesteld om de [straatnaam 2] heen.
- [eisers] heeft de gemeente op 20 april 2018 schriftelijk aansprakelijk gesteld voor schade aan zijn woning.
- De gemeente heeft haar aansprakelijkheidsverzekering Centraal Beheer Achmea (Achmea) ingeschakeld. Deze heeft een expertise laten uitvoeren door [naam] te Rotterdam naar de schade aan de woning van [eisers]
- [naam] heeft op 27 juli 2018 een rapport van expertise afgegeven: Hierin staat – voor zover thans van belang – het volgende:
“ Wederpartij fotografeerde zelf de scheuren op 30 maart 2018, minder dan 3 maanden nadat de verkeersintensiteit toegenomen zou zijn. De scheuren in de buitengevels zijn dan al zodanig vervuild dat het ontstaan ervan in de overlastperiode uitgesloten kan worden. Op opnamen van Google Streetview uit augustus 2016 zijn de contouren van de scheuren al waarneembaar en dit moment is geruime tijd voordat er sprake was van trillingsoverlast. De inpandige scheuren brengen wij ook niet in verband met verkeerstrillingen.
Voor het beoordelen van de invloed van (verkeers)trillingen op gebouwen heeft de Stichting Bouw Research grenswaarden bepaald en opgenomen in de Meet- en beoordelingsrichtlijn SBR-A. De kans op schade aan de draagconstructie als gevolg van trillingen is met minder dan 1% aanvaardbaar klein zolang hieraan wordt voldaan.
Inpandig waarneembare trillingen kunnen weliswaar hinderlijk zijn voor personen, maar zijn geen maatstaf voor het aannemen van een schadelijk karakter voor het gebouw waarin zij zich bevinden. Indien schade optreedt bij een minder hoog trillingsniveau is de oorzaak een geotechnische of een bouwkundige (bijvoorbeeld van nature voorkomende zettingen, hygrothermische spanningen enz.).
Gelet op de ruime afstand tussen de woning en de openbare weg van 12 meter en de toereikende wegvlakheid, achten wij het niet aannemelijk dat de passages van het toegestane wegverkeer bij de gegeven maximum snelheid van 30 km/u gepaard gaan of gingen met een overschrijding van hiervoor genoemde grenswaarden. Bewijs hiervan heeft wederpartij vooralsnog niet middels trillingsmetingen geleverd. Daarnaast bevestigt het schadebeeld het ontbreken van een causaal verband tussen de scheuren en de verkeerspassages” .
- Bij e-mail van 28 augustus 2018 aan [eisers] heeft Achmea aan [eisers] de aansprakelijkheidsstelling afgewezen. De e-mail luidt – voor zover relevant – als volgt:
“Hoewel er sprake kan zijn van een hinderlijke situatie door de verkeerstrillingen worden waargenomen, heeft de expert gerapporteerd dat er onder andere geen causaal verband is gebleken. Vanwege de afwezigheid van het causale verband kan de gemeente als wegbeheerder ook niet aansprakelijk zijn voor de door u geclaimde schade. In het bijgevoegde expertiserapport heeft de expert zijn bevindingen en motivering duidelijk uiteen gezet. Wij willen u voor verdere motivatie dan ook verwijzen naar de inhoud van het expertiserapport.
Wellicht ten overvloede wijzen wij u er nog op dat de officiële omleidingsroute niet via de [adres 3] heeft gelopen. Dat de [adres 3] echter drukker is geweest dan normaal door de werkzaamheden aan de [straatnaam 2] , is bekend. Volgens de verkeersdeskundige van de gemeente was er geen sprake van een overschrijding van het maximum aantal voertuigen dat de [adres 3] kan verwerken. Ook het percentage vrachtverkeer of zwaar verkeer wijkt in verhouding niet af van met wat gebruikelijk is. Wij benadrukken dan ook dat vorenstaande niets af doet aan de bevindingen van de expert en ons standpunt”.
- Bij brief van 27 november 2018 aan Achmea heeft de gemachtigde van [eisers] zich op het standpunt gesteld dat er wel sprake is van causaal verband en dat de gemeente wel aansprakelijk is voor de door [eisers] gestelde schade.
- Bij e-mail van 7 januari 2019 heeft Achmea aan [eisers] kenbaar gemaakt haar standpunt te handhaven.
3.2
[eisers] legt – kort samengevat – de navolgende stellingen aan haar vordering ten grondslag. De gemeente heeft op grond van artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek (BW) als wegbeheerder de taak om te zorgen dat een weg in goede staat verkeert. Dit is niet het geval geweest, nu de weg waaraan [eisers] woont tijdens de omleiding zonken vertoonde in de weg vlak voor de woning van [eisers] . Voorts is de gemeente aansprakelijk omdat zij niet op de juiste wijze een omleiding heeft gerealiseerd die daadwerkelijk werd gebruikt en ook geen maatregelen heeft getroffen om het zware verkeer te weren van de [adres 3] , die niet bedoeld is voor de hoeveelheid passerende zwaar vrachtverkeer. De gemeente is gehouden om de schade die [eisers] als gevolg van het onzorgvuldig handelen lijdt te vergoeden. Deze schade ziet op herstel van de scheuren in de woning zowel aan de binnen- als de buitenzijde, bestaande uit het opnieuw (laten) stuken en schilderen van de muren.
3.3
De gemeente voert – kort samengevat – het volgende verweer. Tijdens de omleiding voldeed de weg aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen, zodat geen sprake is van een gebrekkige opstal en geen aansprakelijkheid bestaat op grond van artikel 6:174 BW. De gemeente heeft evenmin onrechtmatig gehandeld door niet te garanderen dat de omleidingsroute werd gebruikt. Het (beweerdelijk gebrekkige) optreden tegen het negeren van een omleidingsroute en de gestelde overschrijding van de maximum snelheid is immers de bevoegdheid van de politie. Bovendien bestond geen aanleiding om in de [adres 3] verkeer werende maatregelen te treffen. Verder ontbreekt het causaal verband met de schade. De gestelde schade aan de woning van [eisers] kan niet zijn veroorzaakt door het gestelde gebrek in de weg. [eisers] heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de schade tijdens de omleiding is ontstaan als gevolg van trillingen die zijn veroorzaakt door zwaar verkeer. Tot slot heeft de gemeente de omvang van de schade betwist.
3.4
De kantonrechter begrijpt de stellingen van [eisers] zo dat hij stelt schade te hebben geleden aan zijn woning gedurende de periode van herinrichting van de [straatnaam 2] van 8 januari 2018 tot en met 25 april 2018 doordat er in die periode meer zwaar vrachtverkeer was dat te hard door de [adres 3] – waar zonken in de weg aanwezig waren – reed dan voor de wegafsluiting, dat trillingen tot gevolg heeft gehad, waardoor er scheuren in zijn woning zijn ontstaan. [eisers] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de gemeente voor de veroorzaakte schade aansprakelijk is omdat de weg in de [adres 3] tijdens de omleiding niet in goede staat verkeerde. Daarnaast legt [eisers] aan zijn vordering ten grondslag dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door niet op de juiste wijze een omleiding te realiseren die daadwerkelijk werd gebruikt en ook geen maatregelen heeft getroffen om zwaar verkeer te weren uit de [adres 3] . Ten aanzien van de primaire grondslag wordt het volgende overwogen.
3.5
Op grond van artikel 6:174 BW is de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar voor personen en zaken oplevert, aansprakelijk wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt. Bij openbare wegen, waaronder het weglichaam alsmede de weguitrusting moet worden begrepen, rust de aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 lid 2 BW op het overheidslichaam dat moet zorgen dat de weg in goede staat verkeert. Uit de jurisprudentie en de parlementaire geschiedenis volgt dat de strekking van artikel 6:174 BW is dat ieder die schade lijdt ten gevolge van het feit dat de openbare weg niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, een aanspraak geldend kan maken tegen degene die moet zorgen dat de weg in goede staat verkeert. Artikel 6:174 BW ziet ook op andere schade dan die van verkeersdeelnemers, zoals schade die de gebrekkige opstal heeft doen ontstaan aan aangrenzende percelen, zoals de woning van [eisers] .
3.6
Bij het antwoord op de vraag of de opstal voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, komt het naar vaste rechtspraak aan op de – naar objectieve maatstaven te beantwoorden – vraag of de opstal, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds-en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Specifiek voor het wegbeheer geldt dat het beherende overheidslichaam pas aansprakelijk is, indien de openbare weg in een staat van onderhoud verkeert “die ligt beneden het niveau dat voor een weg als waarom het gaat van het betreffende overheidslichaam kan worden geëist”. Het antwoord op de vraag of de weg in een staat van onderhoud verkeert als van de gemeente kan worden geëist, zal mede worden bepaald door de financiële armslag die de gemeente had. Dit houdt niet in dat het onderhoudsniveau bij gebreke van financiële mogelijkheden beneden een aanvaardbaar peil zal mogen dalen, of dat men bekende situaties zal mogen laten voortbestaan (zie: Parl. geschiedenis, Boek 6, Inv., p. 1394).
3.7
Aan de orde is of de [adres 3] ten tijde van de omleiding voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. [eisers] stelt in dit verband dat de weg ten tijde van de omleiding gebrekkig was. Partijen twisten over de mate van de bedenkelijke staat en wat daarvan de gevolgen (kunnen) zijn geweest. Nog daargelaten waar de zonken zich bevonden, hoe diep deze waren en om hoeveel zonken het ging, is de enkele aanwezigheid van zonken in de weg onvoldoende om aan te nemen dat er sprake was van een gebrekkige opstal. Van belang is of ten gevolge van de door [eisers] gestelde zonken het verkeer trillingen heeft veroorzaakt die zodanig waren dat deze scheurvorming in de woning teweeg kunnen hebben gebracht. Er moet derhalve sprake zijn van een causaal verband tussen de staat van onderhoud van de weg en de scheuren in de woning van [eisers] Indien dit het geval is, is sprake van een gebrekkige opstal. Immers, de toestand van een weg mag niet tot gevolg hebben dat naastgelegen percelen beschadigd raken. Het causaal verband dient ingevolge de normale regels van het bewijsrecht (artikel 150 Burgerlijke Rechtsvordering) te worden gesteld en bij betwisting, bewezen te worden door de benadeelde, in deze zaak dus door [eisers] .
3.8
Uit het rapport van [naam] volgt dat de wegvlakheid in het bereik van de woning van [eisers] voldeed aan de daaraan overeenkomstig de CROW-normen te stellen eisen. Zoals de gemeente terecht aanvoert – en door [eisers] niet is weersproken – hebben de CROW-normen alsook de SBR-richtlijnen op grond van rechtspraak van de Hoge Raad te gelden als concrete normen die in acht moeten worden genomen bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van de gemeente. Omdat [eisers] . c.s. geen bewijs heeft aangevoerd dat de passages van verkeer een overschrijding van de grenswaarden van de SBR-richtlijn A(schade aan bouwwerken) opleveren, stelt [naam] dat het niet aannemelijk is dat de schade is ontstaan door passerend zwaar verkeer. Gelet daarop kan niet worden geconcludeerd dat de weg een gebrekkige was in de hier bedoelde zin.
3.9
Voor zover [eisers] verwijst naar de bevindingen van CED, overweegt de kantonrechter dat daaruit niet kan worden afgeleid dat er causaal verband bestaat tussen de schade en de trillingen. Vaststaat immers dat het door CED geschetste scenario dat er mogelijk scheuren als gevolg van trillingen kunnen ontstaan, niet is onderbouwd. Er zijn immers geen trillingsmetingen door CED verricht.
3.1
Voor zover [eisers] stelt dat de scheuren in zijn muren nog niet aanwezig waren ten tijde van de aankoop van de woning en na overlastperiode wel, overweegt de kantonrechter dat daaruit niet nog kan worden afgeleid dat er causaal verband is tussen de gestelde overlast en de schade. Zoals de gemeente terecht betoogt, valt niet uit te sluiten dat de scheuren een andere oorzaak hebben. Dit geldt temeer nu de expert in het rapport van [naam] , onder verwijzing naar de foto’s van de scheuren in de buitengevels en de opnames van Google streetview uit de periode voorafgaand aan de overlastperiode, uitsluit dat de scheuren zijn ontstaan in de overlastperiode.
3.11
Voorgaande leidt tot de conclusie dat [eisers] onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van causaal verband tussen de staat van onderhoud van de weg en de scheuren in de woning van [eisers] , zodat reeds om die reden de vordering moet worden afgewezen. Nu voor het aannemen van aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW eveneens is vereist dat er causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige gedraging en gestelde schade en dit causaal verband thans niet kan worden aangenomen, kan deze grondslag evenmin tot toewijzing van het gevorderde leiden.
3.12
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat niet is komen vast te staan dat het sluipverkeer schadeveroorzakend is geweest, omdat de overige door [eisers] daartoe aangevoerde relevante omstandigheden evenmin zijn komen vast te staan. Zo heeft [eisers] de door hem gestelde verhoogde frequentie van het doorgaande verkeer en de aard en intensiteit daarvan (meer zwaar vrachtverkeer en zware landbouwvoertuigen die te hard reden) niet nader met objectieve gegevens onderbouwd. Evenmin is onderbouwd dat de kans dat door het gestelde sluipverkeer schade zou kunnen zijn ontstaan aan de woning zodanig groot is, dat de gemeente sluipverkeer had moeten voorkomen, terwijl dit van de gemeente wel mocht worden verwacht. Het enkele feit dat de bestrating van de [adres 3] uit klinkers bestaat, is onvoldoende om daaruit af te leiden dat de schade door het sluipverkeer zo groot geacht moet worden dat dit voorkomen had moeten worden.
3.13
Vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [eisers] dient te worden afgewezen.
3.14
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de gemeente vastgesteld op € 600,- (2 punten x € 300,-) ter zake het salaris voor de gemachtigde van de gemeente.
3.15
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en [eisers] niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van de gemeente aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. Daarbij overweegt de kantonrechter dat [eisers] , indien deze door de aanschrijving van de gemeente pas kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het vonnis, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten zullen worden begroot conform landelijk beleid tot een half salarispunt (met een maximum van € 120,-), zijnde een bedrag van € 120,-. Dit bedrag wordt vermeerderd met de betekeningkosten van het vonnis indien het vonnis na de hiervoor genoemde termijn is betekend.
3.16
De gevorderde wettelijke rente over de proces- en nakosten is toewijsbaar zoals gevorderd.

4.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering van [eisers] af;
veroordeelt [eisers] hoofdelijk, des dat een betalende, de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van dit geding, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 600,- als salaris voor de gemachtigde van de gemeente, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [eisers] , onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door de gemeente volledig aan dit vonnis voldoet, hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 120,- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.M. Rouwen, en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2020.