ECLI:NL:RBZWB:2020:3185

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19_5486
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Belastingdienst/Toeslagen inzake zorgtoeslag en kindgebonden budget

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. F.E.R.M. Verhagen, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn voorschotten zorgtoeslag en kindgebonden budget over 2018. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 15 maart 2019 de voorschotten vastgesteld op respectievelijk € 1.028,- en € 1.198,-. Eiser was het niet eens met het daaropvolgende besluit van 16 september 2019, waarin zijn bezwaar kennelijk ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de berekening van de voorschotten was uitgegaan van de status van eiser als alleenstaande ouder. Echter, na een melding van de Basisregistratie Personen dat eiser per 11 april 2006 een partner had, is deze partner als toeslagpartner aangemerkt. Eiser heeft erkend dat deze aanpassing terecht was, maar stelde dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de terugvordering rekening had moeten houden met specifieke omstandigheden die in zijn voordeel zouden moeten uitvallen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder waren dat dit tot een ander oordeel zou moeten leiden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE19/5486 ZORG

uitspraak van 17 juli 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen, advocaat te Breda
en

de Belastingdienst/Toeslagen (kantoor Utrecht), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen -voor zover thans van belang- de voorschotten zorgtoeslag en kindgebonden budget van eiser over 2018 op respectievelijk € 1.028,- en € 1.198,- gesteld.
Bij besluit van 16 september 2019 (bestreden besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door eiser daartegen gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 28 oktober 2019 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft op 20 december 2019 een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn akkoord gegaan met een schriftelijke afdoening van de zaak en eiser heeft op
2 juni 2020 nog een aanvullend stuk ingediend.
Overwegingen
1.
Feiten
Bij besluit van 28 december 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen -voor zover thans van belang- de voorschotten zorgtoeslag en kindgebonden budget van eiser over 2018 op respectievelijk € 1.075,- en € 4.299,- gesteld. De Belastingdienst/Toeslagen is er bij de berekening van die voorschotten van uitgegaan dat eiser een alleenstaande ouder was.
Op 29 januari 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een melding ontvangen van de Basisregistratie personen (hierna: Brp) dat mevrouw [naam partner] per 11 april 2006 de partner is van eiser.
Met het primaire besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten zorgtoeslag en kindgebonden budget van eiser opnieuw berekend, waarbij mevrouw [naam partner] voor het gehele jaar 2018 als toeslagpartner is aangemerkt.
2.
Beroep
Eiser heeft in zijn aanvullende stuk van 2 juni 2020 erkend dat de Belastingdienst/Toeslagen mevrouw [naam partner] terecht heeft aangemerkt als de toeslagpartner van eiser over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018. Wel zou de discretionaire ruimte die de Belastingdienst/Toeslagen heeft bij de vaststelling van het bedrag dat wordt teruggevorderd er volgens eiser toe moeten leiden dat een belangenafweging in zijn voordeel zou moeten uitvallen, gelet op alle specifieke omstandigheden van het geval.
3.
Wat vindt de rechtbank ervan ?
De Belastingdienst/Toeslagen heeft in zijn verweerschrift uitgebreid toegelicht waarom er in dit geval geen aanleiding is gezien om van terugvordering af te zien of het bedrag van de terugvordering te matigen. De rechtbank kan zich in die motivering geheel vinden en maakt die tot de zijne. De door eiser in zijn aanvullende stuk van 2 juni 2020 genoemde omstandigheden zijn niet zodanig bijzonder dat zij de rechtbank tot een ander oordeel zouden moeten brengen. Dit betekent dat het beroep ongegrond zal worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen reden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van
R.V. van Vliet, griffier, op 17 juli 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep
worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.