In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de voortzetting van een WIA-uitkering. Eiser, die sinds oktober 2015 arbeidsongeschikt is, had in 2017 een WIA-uitkering toegekend gekregen. Het UWV had deze uitkering per 6 mei 2018 ongewijzigd voortgezet. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van het UWV, waarin zijn bezwaren ongegrond werden verklaard. Tijdens de zitting op 9 juni 2020 was eiser aanwezig, terwijl het UWV zich had afgemeld.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de medische beoordeling door verzekeringsartsen van het UWV. Eiser had diverse medische klachten, waaronder rugklachten en klachten aan zijn handen en nek. De arts bezwaar en beroep, Hermans, concludeerde dat de beperkingen van eiser correct waren weergegeven in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 22 oktober 2018. Eiser had geen nieuwe gezichtspunten aangedragen die aanleiding gaven tot meer beperkingen.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen rekening hadden gehouden met de objectieve klachten van eiser. Eiser had geen medische informatie overgelegd die de rechtbank deed twijfelen aan de belastbaarheid die was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de geselecteerde functies voor eiser medisch passend waren en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 40,76% correct was berekend. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en bleef de WIA-uitkering van eiser ongewijzigd.