ECLI:NL:RBZWB:2020:3183

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19_2470
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Indicatie banenafspraak op basis van arbeidsvermogen en medische beoordeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juli 2020, werd het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV ongegrond verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend voor een Indicatie banenafspraak, maar het UWV had deze aanvraag afgewezen op basis van de conclusie dat eiser in staat was het wettelijk minimumloon te verdienen. Eiser, die een uitkering ontving op grond van de Participatiewet, had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV handhaafde het eerdere besluit. De rechtbank onderzocht de medische beoordeling die aan de afwijzing ten grondslag lag en concludeerde dat de verzekeringsarts b&b van het UWV voldoende informatie had om te oordelen dat eiser geen ernstige beperkingen had die hem verhinderden om een drempelfunctie uit te voeren. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts b&b de medische gegevens van eiser zorgvuldig had beoordeeld en dat er geen reden was om aan te nemen dat eiser niet in staat was om het minimumloon te verdienen. De rechtbank verwierp ook het verzoek van eiser om een deskundige te benoemen, omdat er geen sprake was van een ongelijke behandeling of een gebrek aan informatie. De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden had vastgesteld dat eiser in staat was om de werkzaamheden van productiemedewerker uit te voeren, en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2470 WBQA

uitspraak van 17 juli 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

gemachtigde: mr. J.S.W. van Vossen, advocaat te Goes
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 25 september 2018 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser medegedeeld dat hij geen Indicatie banenafspraak krijgt.
In het besluit van 16 april 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling De Bevelanden (hierna: GR de Bevelanden) tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Op 24 april 2020 heeft de rechtbank een schriftelijke aanvulling van eiser ontvangen. Op 14 mei 2020 heeft het UWV in reactie daarop een aanvullende rapportage van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (hierna: verzekeringsarts b&b) aan de rechtbank toegezonden.
Bij brief van 19 mei 2020 heeft de rechtbank aangegeven dat er voldoende informatie is om uitspraak te doen. Partijen hebben niet aangegeven dat zij op een nadere zitting gehoord willen worden. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens bij brief van 9 juni 2020 gesloten.

Feiten en omstandigheden

1. Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet. Op 14 augustus 2018 heeft GR de Bevelanden namens eiser een zogenoemde ‘aanvraag beoordeling arbeidsvermogen’ bij het UWV ingediend, om een Indicatie banenafspraak voor hem te verkrijgen.
Bij het primaire besluit heeft het UWV de aanvraag voor een Indicatie banenafspraak voor eiser afgewezen, omdat hij het minimumloon kan verdienen. GR de Bevelanden heeft hier namens eiser bezwaar tegen gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Wettelijk kader

2. De van belang zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.

Overwegingen

3. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser beperkingen heeft en dat deze nog minimaal zes maanden zullen voortduren. In geschil is de vraag of eiser in staat is een drempelfunctie te verrichten waarmee hij het wettelijk minimumloon kan verdienen.
Medische beoordeling
3.1
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op een rapportage van een verzekeringsarts b&b van het UWV. De verzekeringsarts b&b stelt dat uit de door eiser in bezwaar overgelegde medische gegevens niet blijkt dat er sprake is van ernstigere beperkingen dan waar bij de primaire beoordeling vanuit is gegaan. Ten aanzien van het rapport van de door GR de Bevelanden ingeschakelde verzekeringsarts J.C.C. Duijzers van SAP (hierna: Duijzers) van 24 mei 2018 wijst de verzekeringsarts b&b erop dat Duijzers niet aangeeft welke afwijkingen hij bij eiser vond bij lichamelijk onderzoek, noch van welke objectiveerbare medische problematiek sprake is en welke aanwezige informatie hij daarbij heeft meegewogen. Hij motiveert bovendien niet waarom chronische pijn een indicatie is voor een urenbeperking. Uit de informatie van de neuroloog blijkt dat verder dat bij lichamelijk onderzoek geen duidelijke afwijkingen werden gevonden, ook de verzekeringsarts b&b vindt deze niet. De gevonden afwijking op de MRI (discusprotrusie Th 8-9, geen radiculair conflict) kunnen de geclaimde ernstige pijnklachten van eiser volgens de verzekeringsarts b&b niet verklaren. Vanuit verzekeringsgeneeskundig oogpunt bezien is er geen reden voor het stellen van een urenbeperking als eiser in passende arbeid werkt. Er is immers geen sprake van een medisch voorgeschreven behandeling die maakt dat hij een substantieel deel van de dag niet beschikbaar is voor arbeid, noch van energetische beperkingen of een preventieve beperking. Conform de huidige inzichten dienen patiënten met chronische rugklachten volgens de verzekeringsarts b&b zoveel mogelijk geactiveerd te worden. Een urenbeperking leidt tot verdere conditionering en het versterken van het vermijdende gedragspatroon van eiser, dit werkt anti-revaliderend. Eiser ligt veel, maar dit is juist gecontra-indiceerd.
3.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij al sinds 2014 rugklachten heeft en daarvoor behandeld wordt. Zijn klachten blijven ondanks de pijnbestrijding aanwezig, waardoor hij niet in staat is om hele dagen te werken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij medische informatie van zijn behandelaars overgelegd. Duijzers heeft geconcludeerd dat eiser beperkt belastbaar moet worden beschouwd, wat betekent dat hij niet in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen. Volgens eiser heeft de verzekeringsarts b&b het rapport van Duijzers inhoudelijk niet betwist, de verzekeringsarts b&b stelt alleen dat op enkele punten de onderbouwing onvoldoende is. Volgens eiser vergt het zorgvuldigheidbeginsel in zo’n geval dat contact wordt opgenomen om nadere inlichtingen te vragen over de bevindingen, dit is ten onrechte niet gedaan. De verzekeringsarts b&b heeft de primaire verzekeringsarts wel om een nadere reactie gevraagd, waardoor sprake is van een ongelijke behandeling. Eiser verzoekt de rechtbank een deskundige te benoemen onder verwijzing naar het Korošec-arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015: 1008JUD007721212) en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226).
3.3
In reactie hierop heeft de verzekeringsarts b&b in een aanvullende rapportage van
5 maart 2020 gesteld dat er geen overleg heeft plaatsgevonden met Duijzers omdat er ruim voldoende informatie aanwezig was van de behandelende sector. Bovendien heeft de beoordeling door Duijzers een ander karakter dan de beoordeling in het kader van de Indicatie banenafspraak. Er dient beoordeeld te worden of eiser op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten. Er zijn echter geen duidelijke afwijkingen gevonden bij lichamelijk onderzoek, de verzekeringsarts b&b vond een normale kracht en sensibiliteit. Er werden afwijkingen gevonden op de MRI, maar gezien het feit dat er geen sprake is van myelumcompressie en/of radiculaire prikkelingsverschijnselen (bijvoorbeeld krachtsvermindering, reflexuitval) omdat de hernia centraal zit, bestaat er geen aanleiding om een urenbeperking aan te nemen. Duijzers gaf een urenbeperking op basis van chronische pijn, niet op basis van geobjectiveerde afwijkingen. Chronische pijn is geen diagnose, maar een subjectief gegeven.
3.4
In zijn aanvulling van 24 april 2020 stelt eiser dat Duijzers heeft aangegeven dat zijn klachten als gevolg van onderliggende ziekte en/of gebreken kunnen worden geobjectiveerd, daarom is in de FML opgenomen dat hij 20 uur kan werken. De urenbeperking is dus niet gegeven op basis van chronische pijn, maar op basis van de aanwezige informatie en het eigen onderzoek. Eiser stelt verder dat de verzekeringsarts b&b inlichtingen had moeten inwinnen bij zijn neuroloog, die uitsluitsel kan geven over de vraag of de hernia tot dermate ernstige klachten leidt dat een urenbeperking geïndiceerd is.
3.5
In een aanvullende rapportage van 7 mei 2020 heeft de verzekeringsarts b&b gesteld dat het gelet op de beschikbare medische informatie van behandelaars niet nodig was om nadere informatie op te vragen. Duijzers geeft duidelijk aan dat er een medische urenbeperking geldt in verband met aanwezige chronische pijn. Er wordt een hernia gevonden, maar uit de literatuur is bekend dat 25% van de gezonde populatie in Nederland asymptomatische hernia heeft. Dit is een veelvoorkomende aandoening zonder dat dit leidt tot klachten of beperkingen. Een hernia geeft problemen als deze op de zenuw drukt, maar bij eiser is daar geen sprake van. Er wordt volgens de verzekeringsarts b&b dan ook in voldoende mate rekening gehouden met eisers rugklachten.
3.6
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de medische beoordeling op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De rechtbank constateert dat het geschil zich beperkt tot de vraag of er een urenbeperking moet worden aangenomen op grond van eisers rugklachten. De verzekeringsarts b&b heeft met het geobjectiveerde deel van de gestelde rugklachten, die volgen uit de door eiser ingebrachte medische stukken, rekening gehouden in haar beoordeling. Zij heeft inzichtelijk gemotiveerd dat er, getoetst aan de criteria uit de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid en rekening houdend met de vastgestelde fysieke beperkingen van eiser, geen medische reden is om een urenbeperking aan te nemen. Met de verzekeringsarts b&b is de rechtbank van oordeel dat het rapport van Duijzers niet tot een ander oordeel leidt, nu hij niet heeft onderbouwd op basis van welke geobjectiveerde klachten er volgens hem wel een urenbeperking zou moeten gelden. De rechtbank begrijpt dat eiser veel klachten en beperkingen ervaart. De subjectieve beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak echter niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij eiser zijn vast te stellen. Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn van belang. Die zijn door de verzekeringsarts b&b kenbaar en inzichtelijk betrokken bij de beoordeling van eisers belastbaarheid. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt.
3.7
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in het Korošec-arrest. Er is geen reden om aan te nemen dat eiser onvoldoende ruimte heeft gehad om (nadere) medische stukken in te dienen ter onderbouwing van zijn standpunt dat het UWV zijn beperkingen heeft onderschat. Van een schending van ‘equality of arms’ is dan ook geen sprake. Evenmin is er reden voor het oordeel dat de verzekeringsarts b&b geen juist of een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiser. Omdat er geen twijfel is aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts b&b, wijst de rechtbank eisers verzoek om een deskundige te benoemen af.
Arbeidskundige beoordeling
4.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met eisers geobjectiveerde beperkingen, bekeken of hij in staat moet worden geacht een drempelfunctie uit te voeren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige in de rapportage van 24 september 2018 inzichtelijk gemotiveerd dat eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan de drempelfuncties productiemedewerker inpak en productiemedewerker industrie. Met die functies kan eiser het minimumloon verdienen. In beroep heeft eiser geen specifieke gronden tegen deze drempelfuncties aangevoerd. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te oordelen dat deze functies voor hem niet passend zijn.
4.2
De rechtbank concludeert dat het UWV zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser in staat is om het minimumloon te verdienen. Eiser is daarom terecht niet in aanmerking gebracht voor een Indicatie banenafspraak.

Conclusie

5. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 17 juli 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Wettelijk kader

Per 1 mei 2015 is de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten (WBQA) in werking getreden. Ten gevolge hiervan is de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) gewijzigd. In 38b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wfsv, voor zover hier relevant, is bepaald dat onder een arbeidsbeperkte wordt verstaan de persoon van wie op eigen verzoek door het UWV is of wordt vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet. Bij algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van de persoon, bedoeld in de vorige zin, nadere regels gesteld.
In negende lid, aanhef en onder c van dit artikel is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld, in ieder geval met betrekking tot de vaststelling, bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdelen a en e, ten behoeve van de opname van personen in de registratie, bedoeld in het eerste lid.
Deze nadere regels zijn vastgesteld in het Besluit tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en in verband daarmee van enige andere socialezekerheidswetten (Besluit SUWI).
In artikel 3.5, eerste lid, van het Besluit SUWI is bepaald dat het UWV op verzoek van het college of op verzoek van een persoon als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel a of e, van de Wfsv een beoordeling verricht of die persoon in staat is het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet te verdienen.
In het derde lid is bepaald dat in het kader van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, door het UWV het arbeidsvermogen van de betrokken persoon wordt beoordeeld.
In het vierde lid is bepaald dat het arbeidsvermogen, bedoeld in het derde lid, wordt getoetst aan de methodiek van drempelfuncties die het UWV hanteert bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.
In het vijfde lid is bepaald dat onder een drempelfunctie als bedoeld in het vierde lid wordt verstaan een bestaande functie op de Nederlandse arbeidsmarkt die de ondergrens van de verdiencapaciteit markeert, met een minimale belasting waardoor deze geschikt is voor mensen met beperkingen.
In het zesde lid is bepaald dat indien uit de analyse, bedoeld in het derde lid en vierde lid, blijkt dat een persoon geen drempelfunctie of voor een deel één drempelfunctie kan uitvoeren, de persoon niet geacht wordt in staat te zijn het minimumloon te verdienen met dien verstande dat de beperkingen of belemmeringen die een persoon ondervindt naar verwachting nog ten minste voor 6 maanden na de beoordeling zullen bestaan.
In het zevende lid is bepaald dat, indien uit de analyse, bedoeld in het derde lid en vierde lid, blijkt dat een persoon één drempelfunctie kan uitvoeren of één drempelfunctie kan uitvoeren met behulp van aanpassingen, de persoon geacht wordt in staat te zijn het minimumloon te verdienen.