Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, die het gehele jaar in Duitsland woonde en daar onderzoek verrichtte aan een universiteit, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende ontving een studiebeurs van een stichting en verrichtte daarnaast werkzaamheden voor een andere universiteit in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende voor de periode van februari tot en met juni 2016 premieplichtig was voor de Nederlandse volksverzekeringen, omdat zij als ambtenaar werd aangemerkt voor haar werkzaamheden in Nederland. De studiebeurs werd als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden gerekend tot het premie-inkomen. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende in het onderhavige jaar in Duitsland woonde en enkel in Nederland tegen betaling werkzaamheden heeft verricht. De rechtbank concludeerde dat het Nederlandse socialezekerheidsstelsel op haar van toepassing was, waardoor zij verzekerd en premieplichtig was voor de Nederlandse volksverzekeringen. De studiebeurs werd als inkomen in aanmerking genomen bij het bepalen van het premie-inkomen, dat in totaal € 36.010 bedroeg. De rechtbank oordeelde dat de aanslag niet te hoog was vastgesteld, aangezien het premie-inkomen van € 13.953 correct was berekend.
De uitspraak is gedaan in het kader van een proces dat volgde op de uitspraak van de inspecteur op bezwaar van de belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2016. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak.