ECLI:NL:RBZWB:2020:3135

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
17 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19 _ 5130
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op grond van schending inlichtingenplicht en beoordeling van inkomen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.L.A.M. van Os, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het college, waarin het recht op bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet over de periode van 1 juni 2013 tot en met 30 april 2017 werd herzien en ingetrokken. Het college had in het primaire besluit van 6 maart 2019 vastgesteld dat eiseres de inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van haar herindiensttreding en de daaruit voortvloeiende loondoorbetalingsverplichting door haar werkgever.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de periode in geding een inkomen had dat boven de voor haar geldende bijstandsnorm lag, waardoor zij geen recht meer had op (aanvullende) bijstand. Tijdens de zitting op 25 juni 2020 was eiseres niet aanwezig, maar haar gemachtigde was wel aanwezig. Het college heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft overwogen dat het college in beginsel aannemelijk heeft gemaakt dat het achterstallige loon aan eiseres is uitbetaald, en dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat zij niet het volledige bedrag heeft ontvangen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5130 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(college), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 6 maart 2019 (primaire besluit) heeft college het recht op uitkering op grond van de Participatiewet over de periode van 1 juni 2013 tot en met 30 april 2017 herzien (de rechtbank begrijpt: ingetrokken).
In het besluit van 5 september 2019 (bestreden besluit) heeft college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft geen verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 25 juni 2020.
Hierbij was aanwezig [aanwezige college] namens het college. Eiseres en haar gemachtigde waren na vooraf te hebben bericht van hun verhindering, niet aanwezig.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres was in dienst bij de [werkgever] toen als gevolg van een arbeidsconflict de uitbetaling van haar loon met ingang van 1 juni 2013 werd bevroren.
Het college heeft aan eiseres met ingang van 1 juni 2013 een bijstandsuitkering toegekend naar de norm van een alleenstaande ouder.
Per 19 augustus 2013 is eiseres ontslagen. Dit ontslag is herroepen door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bij uitspraak van 15 september 2015. Door de herroeping van het ontslag, was [werkgever] gehouden de loonbetaling te hervatten en alsnog het loon van eiseres uit te betalen vanaf het moment van bevriezing.
Bij het primaire besluit heeft college het recht op uitkering over de periode van 1 juni 2013 tot en met 30 april 2017 herzien (de rechtbank begrijpt: ingetrokken), omdat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden en achteraf bezien in die periode niet in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde. Bij het bestreden heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Wettelijk kader
Met ingang van 1 januari 2015 zijn de Participatiewet en de Invoeringswet Participatiewet in werking getreden en is de Wet werk en bijstand (Wwb) gewijzigd en vernoemd tot de Participatiewet. Over de periode voor 1 januari 2015 gold de Wwb, zodat de materiële beoordeling van de periodes tot 1 januari 2015 plaatsvindt aan de hand van die wet. De materiële beoordeling van de periode na 1 januari 2015 vindt plaats aan de hand van de Participatiewet.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wwb/Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
In artikel 54, derde lid, van de Wwb/Participatiewet is bepaald dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet dan wel een besluit tot toekenning van bijstand intrekt indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
3.
Beroepsgrond eiseres
Eiseres voert aan dat het juist is dat het ontslagbesluit is herroepen en dat haar werkgever haar weer salaris moet betalen. Zij stelt echter dat dit feitelijk is nagelaten en dat zij geen nabetaling van salaris heeft ontvangen. Volgens eiseres is haar slechts een voorschot betaald waarvan zij de bedoeling niet kent.
4.
Beoordeling
In geschil is of het college het recht op bijstand van eiseres terecht heeft ingetrokken. De periode in geding beslaat de gehele periode van bijstandsverlening, van 1 juni 2013 tot en met 30 april 2017.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat in het onderhavige geval aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, in beginsel op het college rust.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door bij het college geen melding te maken van het herroepen van het ontslagbesluit, haar weder-indiensttreding bij [werkgever] en de daaruit voortvloeiende loondoorbetalingsverplichting met terugwerkende kracht voor [werkgever]. Schending van de inlichtingenplicht levert een grond voor intrekking op, indien de schending heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Volgens eiseres is dit niet het geval, omdat [werkgever] niet aan zijn verplichting heeft voldaan om haar salaris met terugwerkende kracht vanaf 1 juni 2013 te voldoen.
Het college heeft in het kader van het onderzoek informatie opgevraagd bij [werkgever]. Deze dienst valt onder het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Het college heeft een overzicht van 14 februari 2019 ontvangen van [HR adviseur], HR adviseur bij [werkgever], met daarop de loonbetalingen aan eiseres van juni 2013 tot en met april 2018 en de daarbij behorende salarisspecificaties. Uit de salarisspecificatie van maart 2017 blijkt een bruto nabetaling van salaris van 51.345,98 euro. Op dit bedrag worden diverse bedragen in mindering gebracht (onder meer voor sociale verzekeringen en een eerder verstrekt voorschot van 10.000,00 euro) en haar salaris voor de maand maart 2017 bij opgeteld, wat resulteert in een netto op de rekening van eiseres uitgekeerd bedrag van 17.217,83 euro.
Eisers heeft haar bankafschriften van januari en februari 2017 overgelegd. Hieruit blijkt dat zij op 27 februari 2017 een bedrag van 10.000,00 euro op haar rekening gestort heeft gekregen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie onder de omschrijving “salaris vrs.ivm.nabetaling loon vanaf 2013”. Hier heeft eiseres met pen bijgeschreven “voorschot op de nabetaling die ik eind maart 2017 kreeg. Dit staat los van mijn salaris. Deze kreeg ik ook eind maart voor het eerst”.
De rechtbank is van oordeel dat het college met het overzicht van [werkgever] in beginsel aannemelijk heeft gemaakt dat het achterstallige loon over de gehele periode in geding in februari en maart 2017 aan eiseres is uitbetaald. Eiseres heeft erkend dat zij in februari 2017 een voorschot van 10.000,00 euro heeft ontvangen en daarna, eind maart 2017, nog een nabetaling. Desondanks zou niet het volledige bedrag zijn overgemaakt. Desgevraagd weigert eiseres aan het college de bankafschriften van maart en april 2017 over te leggen, waaruit de juistheid van haar stelling kan blijken. De hoorzitting heeft zij afgezegd en eiseres is evenmin, met haar bankafschriften, op zitting verschenen. Naar het oordeel van de rechtbank moet deze weigering en houding voor rekening en risico van eiseres blijven. Door geen inzage te geven in deze bankafschriften is haar stelling dat zij niet het volledige bedrag heeft ontvangen op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het volledige bedrag conform de loonspecificatie is uitbetaald.
5. Concluderend heeft eiseres achteraf over de gehele periode in geding een inkomen gehad boven de voor haar geldende bijstandsnorm en geen recht meer op (aanvullende) bijstand. Het college heeft de uitkering van eiseres over de gehele periode terecht ingetrokken.
6. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.