Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die was opgelegd op 6 juni 2019. De naheffingsaanslag was het gevolg van het niet betalen van parkeerbelasting op een parkeerplaats aan de Industriekade in Breda op 3 mei 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende op het moment van parkeren wel een poging heeft gedaan om te betalen, maar dat deze betaling niet succesvol was. De belanghebbende stelde dat hij met zijn pinpas € 2,- had betaald, maar dat dit bedrag direct weer was teruggestort op zijn rekening, wat volgens de heffingsambtenaar duidt op een afgebroken transactie. De rechtbank oordeelde dat er geen aanwijzingen waren voor een technische storing aan de parkeerautomaat en dat de belanghebbende redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de betaling niet was geslaagd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat het niet voldoen van de parkeerbelasting voldoende is voor het opleggen van een naheffingsaanslag, ongeacht de intentie van de belanghebbende om te betalen. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.