In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. V.M.C. Verhaegen, en het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren. Eiseres had een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend op 9 januari 2019, maar deze aanvraag werd door Orionis afgewezen. Orionis stelde dat de kosten waarvoor bijstand was aangevraagd, namelijk huur en eten, onder de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan vallen en daarom niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. Eiseres betwistte deze interpretatie en voerde aan dat zij onduidelijkheid had over het juiste aanvraagformulier en dat haar aanvraag ten onrechte als een aanvraag voor bijzondere bijstand was aangemerkt.
De rechtbank heeft de feiten en het wettelijk kader onderzocht, waaronder de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Participatiewet. De rechtbank oordeelde dat Orionis de aanvraag terecht had opgevat als een aanvraag voor bijzondere bijstand, omdat het gebruikte formulier specifiek daarvoor was bedoeld. De rechtbank benadrukte dat het bestuursorgaan niet verplicht is om een aanvraag te wijzigen als deze niet correct is ingediend. Eiseres was zelf verantwoordelijk voor de inhoud van haar aanvraag en had de mogelijkheid om bij haar gemachtigde of Orionis navraag te doen over de juiste procedure.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat Orionis op goede gronden de aanvraag voor bijzondere bijstand had geweigerd, omdat de kosten waarvoor eiseres bijstand vroeg, als algemene noodzakelijke kosten van bestaan werden aangemerkt. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.