ECLI:NL:RBZWB:2020:3077

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
BRE-20_869
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens te laag betaald griffierecht

Op 17 juli 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij belanghebbende, gevestigd te [vestigingsplaats], een beroepschrift had ingediend tegen de bij beschikking krachtens de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde van een pand te [adres] in [plaats]. In deze zaak was belanghebbende griffierecht verschuldigd van € 354,00. De griffier had belanghebbende hierover schriftelijk geïnformeerd en in een aangetekende brief van 29 februari 2020 nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht. De brief vermeldde dat niet-ontvankelijkverklaring kon volgen indien het griffierecht niet binnen vier weken na dagtekening van de brief was overgemaakt.

Uit de administratie van de rechtbank bleek dat het griffierecht niet volledig was betaald; er was slechts € 54,- overgemaakt in plaats van het verschuldigde bedrag. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank merkte op dat de griffier ervan had mogen afzien om de gemachtigde te attenderen op het onjuiste bedrag en geen herstelmogelijkheid te bieden, aangezien de gemachtigde eerder al was gewaarschuwd voor het betalen van een te laag bedrag aan griffierecht.

De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank, waarbij de indiener van het verzetschrift kan verzoeken om gehoord te worden over het verzet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/869
uitspraak van 17 juli 2020
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Belastingsamenwerking West-Brabant,
de heffingsambtenaar.

1.Motivering

Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend betreffende de bij beschikking krachtens de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde van het pand [adres] te ( [postcode] ) [plaats] . Hiervoor is belanghebbende griffierecht verschuldigd van € 354,00. De griffier heeft belanghebbende daarover schriftelijk geïnformeerd.
De griffier heeft belanghebbende in een aangetekende brief van 29 februari 2020 nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht. De brief vermeldt dat niet-ontvankelijkverklaring kan volgen, indien het griffierecht niet binnen vier weken na dagtekening van de brief is overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening. Volgens gegevens van Track&Trace van PostNL is de brief afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres.
Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat het griffierecht niet volledig is betaald. Er is € 54,- betaald in plaats van € 354,-.
Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb.
Opmerking verdient daarbij dat de rechtbank van oordeel is dat de griffier ervan heeft mogen afzien om de betrokken gemachtigde erop te attenderen dat een onjuist bedrag is betaald en om een hertelmogelijkheid te bieden. De betrokken gemachtigde is namelijk eerder in het algemeen, bij aangetekende brief van 2 oktober 2019, gewaarschuwd. Deze brief – die aan het dossier wordt toegevoegd, evenals de Track&Trace-gegevens van ontvangst – vermeldt onder meer het volgende:
“Na navraag bij het LDCR is gebleken dat het vaker voorkomt dat in zaken waarin u als gemachtigde optreedt, een onjuist (te laag) bedrag aan griffierecht wordt betaald. Dit is niet de bedoeling.
Mededeling / waarschuwing
Ik heb u in de eerder genoemde zaak de mogelijkheid gegeven om het verzuim om het juiste bedrag over te maken te herstellen. Dat zal in het vervolg als uitgangspunt
nietmeer gebeuren. In nieuwe gevallen krijgt u dus
geenherstelmogelijkheid meer als wederom een te laag bedrag aan griffierecht wordt betaald. Het is immers uw verantwoordelijkheid om te zorgen dat het juiste bedrag wordt betaald.
Met ‘nieuwe gevallen’ bedoel ik gevallen waarin de termijn om het griffierecht te voldoen, eindigt na de dagtekening van deze brief. (…)
Als het verschuldigde bedrag aan griffierecht niet of niet tijdig is ontvangen, kan het beroep niet-ontvankelijk verklaard worden. Dit is ook het geval bij een onvolledig betaald bedrag aan griffierecht.”
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

2.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is op 17 juli 2020 gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.