ECLI:NL:RBZWB:2020:3068

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 20 _ 6415
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van een besluit op een Wob-verzoek inzake informatie over herontwikkeling van een pand

Op 10 juli 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser, vertegenwoordigd door mr. T.E.G. van Heukelom, beroep heeft ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal. Eiser had op 21 februari 2020 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om informatie te verkrijgen over een oud pand. Het college heeft echter niet tijdig een besluit genomen op dit verzoek, wat heeft geleid tot het beroep van eiser. De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en vastgesteld dat het college in gebreke was gebleven. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat het college niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn had gereageerd op het Wob-verzoek. De rechtbank heeft het college opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en te verzenden. Tevens is het college veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De rechtbank heeft het verzoek van eiser om vaststelling van verbeurde dwangsommen afgewezen, omdat de Wob in dit geval geen dwangsommen toelaat. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6415 WOB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser

gemachtigde: mr. T.E.G. van Heukelom,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal,verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 7 mei 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college inzake het verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Eiser heeft bij brief van 21 februari 2020 bij het college een Wob-verzoek ingediend inzake het oude [naam pand] gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam]. Eiser verzoekt de navolgende informatie/documenten toe te sturen:
- Gehele AKD rapport inzake dit dossier inclusief alle hierop betrekking hebbende informatie/correspondentie (emails-brieven-memo’s etc.)
- Toekomstplannen herontwikkeling inclusief planningstermijn van de herontwikkeling
- Alle gemaakte afspraken met contractanten.
Bij brief van 4 maart 2020 heeft het college de beslistermijn met vier weken verdaagd.
Het college heeft bij brief van 14 april 2020 gereageerd op het verzoek van eiser.
Bij brief van 20 april 2020 heeft eiser het college in gebreke gesteld ten aanzien van het niet (tijdig) beslissen op zijn Wob-verzoek. Het college wordt verzocht alsnog binnen twee weken op het voornoemde Wob-verzoek te beslissen.
Bij brief van 7 mei 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op het Wob-verzoek.
Het college heeft bij brief van 29 mei 2020 gereageerd op het beroepschrift. Het college erkent dat de beslistermijn is overschreden. Als reden voor de vertraging in de besluitvorming is aangevoerd dat in dit geval sprake is van een politiek/bestuurlijke gevoelige kwestie.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
3. Het college beslist op een Wob-verzoek binnen vier weken (artikel 6, eerste lid, van de Wob). Het college ontving het Wob-verzoek op 21 februari 2020 en heeft vervolgens de beslistermijn verlengd met vier weken (artikel 6, tweede lid, van de Wob). De rechtbank is van oordeel dat met de brief van 14 april 2020 uitsluitend is toegelicht wat de status van het pand is in het kader van het bestemmingsplan en dat het beleid van het college er niet op is gericht om ter plaatse een nieuwe supermarkt te vestigen. Met deze brief is geen besluit genomen op het Wob-verzoek van eiser. De rechtbank stelt vast dat eiser het college op 20 april 2020 in gebreke heeft gesteld, dat op dat moment de beslistermijn voor het college verstreken was en dat sindsdien (meer dan) twee weken zijn verstreken.
Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Gezien de maatregelen die op dit moment in Nederland gelden om verspreiding van het corona-virus COVID-19 te voorkomen, is er nu naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bijzondere situatie als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid van de Awb. De rechtbank zal daarom bepalen dat het college binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit moet nemen en verzenden.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat Rijkswaterstaat een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
5. Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank, indien het beroep gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast.
De rechtbank wijst het verzoek van eiser om vaststelling van de verbeurde dwangsom af. In artikel 15 van de Wob is paragraaf 4.1.3.2 van de Awb (de artikelen 4:17 tot en met 4:20) buiten toepassing verklaard op besluiten op grond van deze wet en op beslissingen op bezwaar tegen deze besluiten. Het college heeft daarom geen dwangsommen verbeurd aan eiser.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op
eisers Wob-verzoek;
- draagt het college op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak
een beslissing op het Wob-verzoek te nemen en te verzenden;
- bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- wijst het verzoek van eiser om vaststelling van verbeurde dwangsommen af;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 10 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.