ECLI:NL:RBZWB:2020:3022

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19_5969
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van studiefinanciering op basis van woonadres en bewijsvoering

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een student, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO). Eiser had in een primair besluit van 4 juli 2019 een uitwonendenbeurs toegekend gekregen, maar deze werd herzien naar een thuiswonendenbeurs omdat DUO concludeerde dat eiser niet op het opgegeven adres woonde. Eiser ontving hierdoor een te veel aan studiefinanciering van € 1.269,60, dat door DUO verrekend zou worden met zijn toekomstige studiefinanciering.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van DUO, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de telefonische zitting op 7 mei 2020 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om eiser de gelegenheid te geven bewijsstukken aan te leveren. Eiser voerde aan dat hij op het BRP-adres woonde, maar DUO stelde dat uit buurtonderzoek bleek dat er slechts één persoon op dat adres woonde. De rechtbank oordeelde dat DUO voldoende bewijs had geleverd dat eiser niet op het BRP-adres woonde en dat eiser niet in staat was geweest om onomstotelijk bewijs te leveren van zijn woonadres.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, omdat hij niet kon aantonen dat hij na 1 januari 2019 op het BRP-adres woonde. De beslissing van DUO om de uitwonendenbeurs te herzien werd daarmee bevestigd. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5969 WSFBSF

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser

gemachtigde: mr. N. Vollebergh,
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

In een primair besluit van 4 juli 2019 heeft DUO de uitwonendenbeurs van eiser over de periode vanaf januari 2019 tot en met juni 2019 herzien naar een thuiswonendenbeurs. Eiser heeft een bedrag van € 1.269,60 teveel aan studiefinanciering ontvangen. DUO heeft in een tweede primaire besluit van dezelfde datum meegedeeld dat dit bedrag maandelijks met de studiefinanciering van eiser zal worden verrekend. Mocht de studiefinanciering zijn stopgezet voordat alles is verrekend, dan krijgt eiser voor het resterende deel van dat bedrag een betalingsverzoek.
In het besluit van 4 november 2019 (bestreden besluit) heeft DUO het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
DUO heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden door middel van een telefonische zitting op 7 mei 2020. Hieraan namen deel eiser, zijn gemachtigde en namens DUO [vertegenwoordiger DUO].
De rechtbank heeft het onderzoek tijdens de telefonische zitting geschorst en in overleg met partijen afgesproken dat eiser alsnog bewijsstukken aan het dossier kan toevoegen, waarop van de zijde van DUO zal worden gereageerd met de mededeling in hoeverre die bewijsstukken aanleiding zijn tot wijziging van het bestreden besluit.
Eiser heeft bij brief van 14 mei 2020 een aantal aan hem geadresseerde poststukken in afschrift aan de rechtbank gezonden. Deze gedingstukken heeft de rechtbank aan DUO doorgezonden met het verzoek daarop te reageren.
Bij brief van 8 juni 2020 heeft DUO gemotiveerd aangegeven dat de doorgestuurde gedingstukken geen aanleiding zijn te komen tot een ander standpunt. Hierna heeft de rechtbank het onderzoek in deze zaak gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser heeft op 4 januari 2019 doorgegeven vanaf januari 2019 uitwonend te zijn. Bij besluit van 4 januari 2019 heeft DUO eiser per 1 januari 2019 een uitwonendenbeurs toegekend.
Eiser staat vanaf 1 januari 2019 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres [adres eiser] te [plaatsnaam] (BRP-adres). DUO is een onderzoek gestart naar de feitelijke woonsituatie van eiser. In dat kader zijn eenmaal op 20 juni 2019 en tweemaal op 27 juni 2019 huisbezoeken afgelegd op het BRP-adres. Daarbij is niemand thuis getroffen. Vervolgens hebben onderzoekers buurtonderzoek verricht en daarbij contact gekregen met de bewoners van de huisnummers [huisnummer bevraagde1], [huisnummers bevraagde2] en [huisnummers bevraagde3] in het appartementengebouw van het BRP-adres. Vervolgens hebben onderzoekers op 28 juni 2019 nogmaals vergeefs getracht een huisbezoek af te leggen op het BRP-adres waar ook toen niemand opendeed. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport ‘Huisbezoek’ van 2 juli 2019. De conclusie van dit rapport luidt dat eiser niet woont op zijn BRP-adres.
Bij het primaire besluit heeft DUO de uitwonendenbeurs van eiser over de periode van januari 2019 tot en met juni 2019 herzien naar een thuiswonendenbeurs en het bedrag van door eiser teveel ontvangen studiefinanciering groot € 1.269,60 - kort gezegd - van eiser teruggevorderd.
2.
Standpunt eiser
Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat hij op 1 januari 2019 is gaan wonen op het BRP-adres. Die woning is een groot appartement en vanwege zijn drukke bestaan is eiser weinig en onregelmatig thuis. De andere flatbewoners zijn veelal ouder met een ander dag- en nachtritme waardoor zij met eiser die meestal (zeer) vroeg van huis gaat en pas laat terugkeert, niet of nauwelijks contact hebben.
Gelet op de mate van onzorgvuldigheid van het huis- en buurtonderzoek mag daar volgens eiser geen bewijskracht aan worden toegekend. Eiser wijst er op dat hij studeert en part time taxi rijdt en dat tot viermaal overdag is getracht een huisbezoek ter controle af te leggen. Nu de hoofdbewoner (oom van eiser) full time werkt is ook die tijdens kantooruren niet thuis. Om dan vier maal tijdens kantooruren aan te bellen is in dit verband hoogst onzorgvuldig. Onderzoek op een ander tijdstip had volgens eiser voor de hand gelegen. Dat bij het onderzoek niemand in de woning is aangetroffen kan niet tot de conclusie leiden dat eiser daar niet woont.
Uit de verklaringen die in het buurtonderzoek zijn afgenomen blijkt slechts dat de onderzochten geen ander contact hadden dan elkaar te groeten in het voorbijgaan. Het levert slechts vermoedens die DUO ten onrechte voor feiten houdt. In twee van de verklaringen wordt slechts gesteld dat de oom van eiser het BRP-adres alleen bewoont en in de derde verklaring geeft slechts aan dat die bewoner buiten de oom niemand heeft gezien.
Dat kan goed kloppen omdat eiser er nog maar een half jaar woonde en eiser alleen op momenten dat de buren sliepen het huis betrad of verliet. Daarbij wijst eiser er op dat de flat meerdere uitgangen heeft en de galerij vanuit de woonkamer niet zichtbaar is. Nu de bewoners geen contact hadden met eiser of zijn oom konden zij ook geen kennis van de inwoning van eiser hebben.
Eiser wijst er nog op dat DUO na het buurtonderzoek nog niet zeker was van het al of niet wonen van eiser op het BRP-adres, getuige het daarna nog verrichte vergeefse huisbezoek ter plekke. Dit betekent dat verzoekers toen nog te veel twijfel hadden. Dat vervolgens niemand thuis werd getroffen kan niets aan die twijfel hebben veranderd. Ook dit maakt dat het onderzoek als onzorgvuldig ter zijde moet worden geschoven volgens eiser omdat daarmee niet aannemelijk is gemaakt dat hij niet woonachtig was op het BRP-adres.
3.
Standpunt DUO
DUO stelt zich op het standpunt dat uit het buurtonderzoek voldoende duidelijk is gebleken dat eiser niet op het BRP-adres woonde in de periode van januari 2019 tot en met juni 2019. Alle drie de bevraagde buren hebben onafhankelijk van elkaar verklaard dat er maar één persoon woont op het adres [adres eiser] te Breda en verder niemand, dus ook geen student. Het is niet noodzakelijk dat de drie ondervraagden bij het BRP-adres binnen zijn geweest om dat vast te stellen. Volgens DUO wordt daarmee miskend dat de buren ook op andere wijzen vaststellingen kunnen doen. Ook eisers verklaring omtrent zijn aparte tijden van komen en gaan verklaart niet dat geen van de buren hem daar ooit heeft gezien. Ook overigens heeft eiser geen enkel bewijs ingebracht waaruit het door hem bewonen van het BRP-adres blijkt.
Van de na zitting nog ingebrachte poststukken die aan eiser zijn geadresseerd geeft DUO aan dat ze ongedateerd zijn (een poststuk van [naam school]) of van een latere datum dan waarop de controle heeft plaatsgevonden. Daarnaast zijn verschillende poststukken afkomstig van instanties die het BRP-adres van eiser hebben gebruikt.
4.
Wettelijk kader
Artikel 1.1, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
thuiswonende deelnemer: deelnemer die niet een uitwonende deelnemer is,
uitwonende deelnemer: deelnemer die voldoet aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5.
Artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat voor het normbedrag voor een uitwonende deelnemer in aanmerking komt de deelnemer die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de deelnemer woont op het adres waaronder hij in de basisregistratie personen staat ingeschreven,
b. het woonadres van de deelnemer is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de basisregistratie personen staat of staan ingeschreven.
Artikel 7.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 bepaalt dat Onze Minister een beschikking kan herzien waarbij studiefinanciering is toegekend.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder c, vindt herziening (onder meer) plaats op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend.
Artikel 7.4, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat indien een herzieningsbeschikking of een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, een bedrag van de basisbeurs of aanvullende beurs dat teveel is uitbetaald, door de betrokkene wordt terugbetaald of met hem wordt verrekend.
Ingevolge artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000 vindt de herziening plaats met ingang van de datum van de laatste adreswijziging van de deelnemer in de basisregistratie personen.
5.
Oordeel rechtbank
Het besluit tot herziening dient in de regel te worden onderbouwd aan de hand van een rapport waarin de resultaten zijn neergelegd van een onderzoek naar de feitelijke woon- en leefsituatie van de studerende.
Uit de rapportage volgt dat de drie bevraagde buren onafhankelijk van elkaar hebben verklaard dat op het BRP-adres slechts één persoon woont. Daarmee heeft DUO aannemelijk gemaakt dat eiser op het moment van het huisbezoek niet op het BRP-adres woonde. Hetgeen eiser daartegen aanvoert leidt niet tot een ander oordeel.
Heeft DUO dit aannemelijk gemaakt, dan is vaste rechtspraak dat volgens het wettelijk vermoeden van artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000 de overtreding van artikel 1.5 Wsf 2000 wordt vermoed te zijn begonnen op het moment waarop de studerende zijn laatste adreswijziging in de BRP heeft ingeschreven. Hier is dat 1 januari 2019.
Het ligt vervolgens, eveneens volgens vaste rechtspraak, op de weg van eiser onomstotelijk bewijs te leveren dat hij in de periode vanaf 1 januari 2019 toch op het BRP-adres heeft gewoond. Aan dat bewijs worden strenge eisen gesteld; het moet gaan om objectief en controleerbaar bewijs.
Dat onomstotelijk bewijs heeft eiser niet geleverd. De overgelegde verklaringen zijn onvoldoende omdat zij niet worden ondersteund door objectief en controleerbaar bewijs. Ook de na de telefonische zitting nog ingestuurde poststukken werpen geen ander licht op de situatie. De stukken dateren van na de datum van het huisbezoek en zijn daarom niet relevant.
Nu eiser er niet in is geslaagd met onomstotelijk bewijs aan te tonen dat hij na 1 januari 2019 woonachtig is geweest op het BRP-adres, heeft DUO terecht de uitwonendenbeurs van eiser herzien van 1 januari 2019 tot en met juni 2019.
6. Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2020. De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.