ECLI:NL:RBZWB:2020:3014

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 20_948
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging kinderbijslag en niet-ontvankelijkheid beroep wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een moeder, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De Svb had op 26 juli 2019 besloten om de kinderbijslag voor de dochter van eiseres, [naam dochter], met ingang van het tweede kwartaal van 2019 te beëindigen. Dit besluit was genomen omdat de dochter uitwonend was en eiseres niet kon aantonen dat zij minimaal € 425,- aan haar onderhoud besteedde. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de Svb verklaarde het bezwaar op 20 november 2019 niet-ontvankelijk, omdat het buiten de wettelijke bezwaartermijn van zes weken was ingediend en eiseres haar bezwaarschrift niet had ondertekend.

Eiseres diende vervolgens een klacht in bij de Svb en maakte bezwaar tegen het besluit op bezwaar. De Svb stuurde het bezwaarschrift door naar de rechtbank om als beroepschrift te worden behandeld. De rechtbank constateerde dat eiseres het griffierecht niet had betaald, ondanks herhaalde herinneringen. Op 7 maart 2020 ontving eiseres een aangetekende betalingsherinnering, maar deze kon niet worden bezorgd. Een tweede poging om de herinnering te versturen op 16 maart 2020 was ook niet tijdig, en eiseres diende pas op 4 mei 2020 een beroep op betalingsonmacht in, wat te laat was.

De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat het griffierecht niet op tijd was betaald en er geen tijdig beroep op betalingsonmacht was gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, en deze beslissing werd openbaar uitgesproken op 7 juli 2020. Eiseres heeft de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/948 AKW

uitspraak van 7 juli 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb), verweerder.

Procesverloop

Met het besluit van 26 juli 2019 heeft de Svb de kinderbijslag voor de dochter van eiseres, [naam dochter], met ingang van het 2e kwartaal 2019 beëindigd, omdat [naam dochter] uitwonend is en eiseres niet minstens € 425,- besteedt aan haar onderhoud.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
De Svb heeft dit bezwaar met het besluit van 20 november 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat dat bezwaar buiten de wettelijke bezwaartermijn van 6 weken is ingediend en niet is gebleken dat eiseres daarvoor een geldige reden heeft. Daarnaast had eiseres haar bezwaarschrift niet ondertekend en de Svb heeft niet binnen de gegeven termijn een getekend bezwaarschrift terug ontvangen.
Met de brief van november 2019 heeft eiseres een klacht ingediend bij de Svb en bezwaar gemaakt tegen het besluit op bezwaar van 20 november 2019 van de Svb.
De Svb heeft dit het bezwaarschrift aan deze rechtbank doorgestuurd om als beroepschrift te worden behandeld.

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen om griffierecht te betalen. Aan eiseres is ook een brief gestuurd waarin is vermeld dat zij verplicht is griffierecht te betalen. Eiseres heeft dat griffierecht niet betaald. De rechtbank heeft daarom op 7 maart 2020 aan eiseres een aangetekende brief gestuurd, een betalingsherinnering. Daarin heeft de rechtbank aangegeven dat het griffierecht nog niet is betaald. Eiseres moet alsnog binnen 4 weken het griffierecht hebben overgemaakt op de bankrekening van de rechtbank. Als het griffierecht niet op tijd wordt overgemaakt, dan loopt eiseres het risico dat haar beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. In de betalingsherinnering van 7 maart 2020 is ook vermeld dat als eiseres van mening is dat zij het griffierecht niet kan betalen, zij dan een beroep kan doen op zogenaamde ‘betalingsonmacht’. Dat beroep op betalingsonmacht moet wel zijn gedaan voordat de termijn van 4 weken voor het betalen van het griffierecht is verstreken. Dat wil zeggen uiterlijk op 4 april 2020.
De aangetekende betalingsherinnering van 7 maart 2020 is door de rechtbank terug ontvangen. Deze brief kon door Post.NL niet bezorgd worden op het adres van eiseres, [adres] in [plaatsnaam]. Op 16 maart 2020 heeft de rechtbank de betalingsherinnering opnieuw naar dit adres gestuurd, maar dan via de normale post en niet aangetekend.
3. De rechtbank heeft op 4 mei 2020 een brief van eiseres ontvangen, met datum
16 april 2020. Eiseres erkent in die brief dat zij de brief van de rechtbank van 16 maart 2020 – en daarmee de betalingsherinnering van 7 maart 2020 – heeft ontvangen. Eiseres kon dus weten dat zij uiterlijk 4 april 2020 het griffierecht moest betalen of een beroep moest doen op betalingsonmacht.
4. De rechtbank heeft het griffierecht echter niet op of voor 4 april 2020 ontvangen, noch een beroep op betalingsonmacht. Pas op 4 mei 2020 heeft de rechtbank van eiseres een brief ontvangen, waarin zij een beroep doet op betalingsonmacht. Dat is echter te laat, omdat het beroep hierop is gedaan na 4 april 2020. Er is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat eiseres redelijkerwijs niet in verzuim is. Omdat het griffierecht niet op tijd is betaald en ook niet op tijd een beroep op betalingsonmacht is gedaan, is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk. Daarom zal deze zaak niet op een zitting worden behandeld.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2020. De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 8:41, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
Artikel 8:41, vierde lid, van de Awb luidt als volgt:
De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
Artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb luidt als volgt:
Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb luidt als volgt:
Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.