ECLI:NL:RBZWB:2020:2978

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
02-820712-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontucht met minderjarigen wegens onvoldoende wettig bewijs

Op 9 juli 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met drie minderjarigen, die aan zijn zorg waren toevertrouwd. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 25 juni 2020, waarbij de officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten van ontucht gepleegd in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 12 maart 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de minderjarigen, die broers zijn, elkaar in onvoldoende mate ondersteunen om als bewijs te dienen. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak alleen de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte beschikbaar zijn, en dat er aanvullend bewijs nodig is om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de minderjarigen niet voldoende waren om aan het wettelijk bewijsminimum te voldoen. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten. Tevens verklaarde de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De kosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/820712-18
vonnis van de meervoudige kamer van 9 juli 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1975 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. C.R. Pirone, advocaat te Rijen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 juni 2020, waarbij de officier van justitie, mr. RC.P. Rammeloo, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 12 maart 2017 meerdere keren ontucht heeft gepleegd met de minderjarigen [slachtoffer 1] (feit 1) en [slachtoffer 2] (feit 2) door hun geslachtsdeel te betasten, en voorts dat hij dit in diezelfde periode meerdere keren heeft geprobeerd bij de minderjarige [slachtoffer 3] (feit 3), steeds terwijl zij aan zijn zorg waren toevertrouwd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Zij voert in dat verband allereerst aan dat de verklaringen van de minderjarigen onvoldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te kunnen worden gebruikt. Ook vinden deze verklaringen geen steun in andere bewijsmiddelen, waardoor niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum. Tot slot stelt de verdediging dat er ook geen overtuigend bewijs is dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Beoordelingskader
Beoordeeld moet worden of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Bij de beoordeling van dat bewijs stelt de rechtbank voorop dat in zedenzaken doorgaans slechts het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader aanwezig zijn. In deze zaken is dat ook het geval. Verdachte ontkent. Dit betekent dat de verklaringen van de veronderstelde slachtoffers als enig bewijsmiddel voorhanden zijn.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op basis van een enkele verklaring. Deze bepaling strekt ertoe de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechter verbiedt om tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Twee getuigen uit dezelfde bron resulteren niet in twee afzonderlijke bewijsmiddelen die minimaal zijn vereist om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Er moet sprake zijn van bijkomend bewijs uit een van de getuige onafhankelijke bron.
Daarbij komt dat de Hoge Raad in zijn arrest van 4 juli 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1216) heeft overwogen dat in het geval sprake is van twee personen die afzonderlijk aangifte doen tegen één verdachte, deze verklaringen, indien zij elkaar over en weer ondersteunen voor wat betreft de aard van de ontuchtige handelingen en de wijze waarop deze hebben plaatsgevonden, ook gebruikt kunnen worden als steunbewijs.
Toegepast in deze zaak
In deze zaak gaat het om de verdenking dat verdachte in de ten laste gelegde periode met twee minderjarigen, [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] ontuchtige handelingen heeft gepleegd en dat met een derde minderjarige, [slachtoffer 3] ), heeft geprobeerd. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn broers van elkaar. Verdachte is de partner van hun tante, bij wie zij regelmatig verbleven. De beschuldiging luidt dat verdachte op die momenten de ten laste gelegde gedragingen heeft gepleegd. Behalve de studioverklaring van [slachtoffer 1] bevat het dossier enkel de bevindingen van de politie over wat zij in afzonderlijke gesprekken met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van hen over de vermeende ontucht heeft vernomen. Ander direct bewijs voor de in de tenlastelegging genoemde gedragingen ontbreekt. Niemand anders is hiervan getuige geweest. Verdachte ontkent de beschuldigingen met klem. In het dossier bevinden zich ook de aangiftes en (aanvullende) getuigenverklaringen van [naam 1] , de moeder van de minderjarigen, en [naam 2] , de vader van de minderjarigen. Deze kunnen echter niet worden gebruikt als steunbewijs, nu zij daarin slechts verklaren over wat zij van de minderjarigen zelf over het vermeende gedrag van verdachte hebben vernomen. Dit betreft dan ook geen bewijsmateriaal afkomstig uit een andere bron.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de verklaringen van de minderjarigen elkaar dan in dusdanige mate ondersteunen dat zij over en weer als steunbewijs kunnen worden gebruikt, waardoor aan het bewijsminimum is voldaan. In dat verband stelt de rechtbank allereerst vast dat alleen [slachtoffer 1] een uitgebreide verklaring heeft afgelegd. Daarin heeft hij onder meer verklaard dat zijn oom aan zijn plasser heeft gezeten en dat dat heel vaak is gebeurd. Ook heeft hij verklaard dat het meestal gebeurde als zijn tante weg was, maar ook als zijn tante op de stoel zat. Als [slachtoffer 1] vroeg of verdachte daarmee wilde stoppen, stopte hij ook. [slachtoffer 2] heeft slechts heel kort met de politie gesproken en verteld dat verdachte aan zijn plasser heeft gekriebeld. Dat is drie keer voorgekomen. Meer wilde [slachtoffer 2] niet aan de politie kwijt. Ook [slachtoffer 3] heeft met de politie gesproken. Daarbij vertelde hij dat verdachte heeft geprobeerd met zijn hand in zijn broek te gaan. Dit gebeurde als zijn tante er niet bij was. [slachtoffer 3] moest dan bij verdachte op schoot gaan zitten waarna verdachte aan hem vroeg of hij aan zijn plasser mocht zitten. Als [slachtoffer 3] dan zei dat hij het niet wilde, gebeurde het ook niet.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de minderjarigen voor wat betreft de aard van de ontuchtige handelingen weliswaar raakvlakken vertonen, maar dat voor wat betreft de wijze waarop deze handelingen plaatsvonden, een verklaring van [slachtoffer 2] ontbreekt, terwijl de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] op belangrijke onderdelen van elkaar verschillen. Alles afwegend concludeert de rechtbank dat de verklaringen van de minderjarigen elkaar in onvoldoende mate ondersteunen om over en weer in elkaars zaak als steunbewijs te kunnen worden gebruikt.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is niet aan het bewijsminimum voldaan. De rechtbank zal verdachte, bij gebrek aan voldoende wettig bewijs, van alle aan hem ten laste gelegde feiten vrijspreken.

5.De benadeelde partij

Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 1.500,00 voor feit 1.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 2.148,28 voor feit 2.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 1.100,00 voor feit 3.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan alle tenlastegelegde feiten;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- compenseert de kosten aldus dat benadeelde partij [slachtoffer 1] en verdachte ieder de eigen kosten dragen;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- compenseert de kosten aldus dat benadeelde partij [slachtoffer 2] en verdachte ieder de eigen kosten dragen;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- compenseert de kosten aldus dat benadeelde partij [slachtoffer 3] en verdachte ieder de eigen kosten dragen;
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Josten, voorzitter, mr. H.E. Goedegebuur en mr. W. Anker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 juli 2020.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

7.Bijlage I

De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Aan verdachte is na wijziging het volgende ten laste gelegd.
Feit 1
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2014 tot en met 12 maart 2017 te Tholen, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2006, immers heeft hij een of meermalen het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 1] betast en/of aangeraakt;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2014 tot en met 12 maart 2017 te Tholen, met [slachtoffer 1] , geboren [geboortedag 2] 2006, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit nee een of meermalen het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 1] betasten en/of aanraken;
Feit 2
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2014 tot en met 12 maart 2017 te Tholen, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 2010, immers heeft hij een of meermalen het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 2] betast en/of aangeraakt;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2014 tot en met 12 maart 2017 te Tholen, met
[slachtoffer 2] , geboren [geboortedag 3] 2010,die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het een of meermalen het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 2] betasten en/of aanraken;
Feit 3
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van
1 oktober 2014 tot en met 12 maart 2017te Tholen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met [slachtoffer 3] , geboren [geboortedag 4] 2008, die aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd, ontucht te plegen (opzettelijk) met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) in de (onder)broek van voornoemde [slachtoffer 3] is gegaan, althans heeft geprobeerd te gaan en/of aan die [slachtoffer 3] heeft gevraagd of hij dat mocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2014 tot en met 12 maart 2017 te Tholen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedag 4] 2008, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen te plegen (opzettelijk) met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) in de (onder)broek van voornoemde [slachtoffer 3] is gegaan, althans heeft geprobeerd te gaan en/of aan die [slachtoffer 3] heeft gevraagd of hij dat mocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;