Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 8 juni 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[naam verzoekster], te [woonplaats verzoekster], verzoekster,
Procesverloop
Overwegingen
Spoedeisend belang
Beslissing
.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 8 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van een verzoekster die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het UWV, waarin haar aanvraag om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) was afgewezen. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. I. Rhodes, verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij in acute financiële nood verkeerde. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een spoedeisend belang.
De verzoekster had aangevoerd dat haar aanvraag om een WW-uitkering ten onrechte was afgewezen, omdat het UWV ervan uitging dat haar eerste werkloosheidsdag 4 april 2020 was, terwijl zij van mening was dat deze datum eerder lag. Daarnaast had zij bijstand aangevraagd, maar ook deze aanvraag was afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden voor een WW-uitkering, omdat zij in de 36 weken voorafgaand aan haar werkloosheid niet voldoende had gewerkt.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een acute financiële noodsituatie. Hoewel zij geen inkomen had en haar bijstandsaanvraag was afgewezen, was er geen bewijs van dreigende uithuiszetting of andere acute financiële problemen. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de verzoekster de beslissing van het UWV op haar bezwaar moest afwachten.
De uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, in aanwezigheid van griffier mr. J.M. van Sambeek, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.