ECLI:NL:RBZWB:2020:2962
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toepassen spoedeisende bestuursdwang bij illegaal storten van afval
In deze zaak heeft verzoeker, een inwoner van Breda, op 21 april 2020 een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening met betrekking tot een betalingsverplichting. De rechtbank ontving dit verzoek op 23 april 2020. De voorzieningenrechter heeft besloten om de behandeling ter zitting achterwege te laten, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Awb vereist dat verzoeker samen met het verzoek om voorlopige voorziening een kopie van het besluit waartegen hij bezwaar maakt, indient. Op 30 april 2020 heeft de griffier verzoeker gewezen op deze verplichting en hem een termijn van één week gegeven om het verzuim te herstellen. Verzoeker heeft echter nagelaten om de benodigde documenten aan te leveren, waardoor het verzoek niet-ontvankelijk is verklaard.
Daarnaast heeft verzoeker ook niet voldaan aan de verplichting om griffierecht te betalen, wat een bijkomende reden was voor de niet-ontvankelijkheid van het verzoek. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder verdere behandeling afgedaan en verklaarde het verzoek niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 5 juni 2020. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.