ECLI:NL:RBZWB:2020:2940

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
8 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19_4703
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar kinderopvangtoeslag

Op 2 juli 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. E. Türk, en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij de primaire beschikkingen niet op de voorgeschreven wijze heeft ontvangen, omdat deze naar haar berichtenbox op MijnOverheid zijn verzonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaartermijnen zijn aangevangen op de dag na de dagtekening van de primaire besluiten, en dat het bezwaarschrift van eiseres te laat is ingediend. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard voor de primaire besluiten I, II en V.

Echter, voor de primaire besluiten III en IV heeft de rechtbank geoordeeld dat deze niet op de juiste wijze zijn bekendgemaakt, omdat de besluiten ook per post hadden moeten worden verzonden. Hierdoor zijn de bezwaartermijnen voor deze besluiten niet aangevangen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond voor deze besluiten en vernietigt het bestreden besluit in zoverre. De rechtbank bepaalt dat de bezwaren tegen de primaire besluiten III en IV ongegrond zijn, maar dat eiseres recht heeft op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.

De rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld tot betaling van € 1.060,80 aan eiseres, bestaande uit proceskosten en reiskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4703 KINDER
uitspraak van 2 juli 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiseres], te [plaatsnaam] , eiseres,
gemachtigde: mr. E. Türk,
en
de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.
Procesverloop
De gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 10 september 2019 beroep ingesteld tegen het besluit van 19 augustus 2019 (bestreden besluit) van de Belastingdienst/Toeslagen over de niet-ontvankelijkheidsverklaring van het bezwaar van eiseres tegen de definitieve berekeningen van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2015, 2016 en 2017 en de voorschotbeschikkingen kinderopvangtoeslag over de jaren 2017 en 2018.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 10 juni 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger] .
Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres ontvangt kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij beschikking van 11 november 2016 (primair besluit I) heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over het jaar 2015 definitief berekend en een gedeelte van het verstrekte voorschot teruggevorderd.
Bij beschikking van 8 september 2017 (primair besluit II) heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over het jaar 2016 definitief berekend en het verstrekte voorschot volledig teruggevorderd.
Bij beschikking van 21 november 2017 (primair besluit III) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het eerder toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2017 herzien en vastgesteld op € 0,-.
Bij beschikking van 22 mei 2018 (primair besluit IV) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het eerder toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2018 herzien en vastgesteld op € 0,-.
Bij beschikking van 6 juli 2018 (primair besluit V) heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over het jaar 2017 definitief berekend en vastgesteld op € 0,-.
De gemachtigde van eiser heeft bij brief van 28 mei 2019 bezwaar gemaakt tegen deze primaire besluiten. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaarschrift op 3 juni 2019 ontvangen.
Bij brief van 16 juli 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen eiseres verzocht aan te geven waarom het bezwaar te laat is ingediend. De gemachtigde van eiseres heeft op deze brief gereageerd.
Bij bestreden besluit van 19 augustus 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten niet-ontvankelijk verklaard vanwege onverschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de primaire beschikkingen niet op de voorgeschreven wijze aan eiseres zijn toegezonden. Eiseres heeft de beschikkingen niet ontvangen. Dat de beschikkingen naar de berichtenbox van MijnOverheid en naar Mijn toeslagen op toeslagen.nl zouden zijn verzonden, betekent volgens eiseres niet dat deze dan op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt.
3. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 35 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) vangt de termijn voor het instellen van bezwaar, in afwijking van artikel 6:8 van de Awb, aan op de dag na die van dagtekening van de beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het vóór het einde van de bezwaartermijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de bezwaartermijn is ontvangen.
Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Awir wordt in afwijking van artikel 2:14, eerste lid, van de Awb in het verkeer tussen belanghebbenden en de Belastingdienst/Toeslagen een bericht uitsluitend elektronisch verzonden.
Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt bij ministeriële regeling bepaald op welke wijze het elektronische berichtenverkeer plaatsvindt.
Op grond van het derde lid van dit artikel wordt bij ministeriële regeling bepaald dat berichten en groepen van belanghebbenden kunnen worden aangewezen waarvoor, alsmede omstandigheden worden aangewezen waaronder, het berichtenverkeer kan plaatsvinden anders dan langs elektronische weg (dit is geregeld in de Regeling elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst).
Op grond van artikel 2:17, eerste lid, van de Awb geldt als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is verzonden, het tijdstip waarop het bericht een systeem voor gegevensverwerking bereikt waarvoor het bestuursorgaan geen verantwoordelijkheid draagt of, indien het bestuursorgaan en de geadresseerde gebruik maken van hetzelfde systeem voor gegevensverwerking het tijdstip waarop het bericht toegankelijk wordt voor de geadresseerde.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft, ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:72, eerste lid, van de Awb bepaalt dat indien de rechtbank het beroep gegrond verklaard, zij het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk vernietigt.
Ingevolge het derde lid van dit artikel kan de rechtbank bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.
4. In geschil is de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

5.Primaire besluiten I, II en V

5.1
De rechtbank stelt vast dat deze primaire besluiten zijn gedateerd op respectievelijk 11 november 2016, 8 september 2017 en 6 juli 2018.
5.2
De rechtbank overweegt dat bij brief van november 2015 aan eiseres bekend is gemaakt dat de berekeningen van de toeslagen voortaan digitaal zullen worden gestuurd door de Belastingdienst/Toeslagen. Gesteld noch gebleken is dat voor eiseres een uitzondering is gemaakt om haar beschikkingen anders dan langs elektronische weg te ontvangen als bedoeld in artikel 2 van de Regeling elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen de primaire besluiten digitaal bekend heeft kunnen maken aan eiseres. Die digitale bekendmaking heeft de Belastingdienst/Toeslagen in het bestreden besluit en ter zitting gemotiveerd toegelicht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de primaire besluiten in de digitale berichtenbox van eiseres op MijnOverheid heeft geplaatst. De primaire besluiten zijn dan ook op de juiste wijze aan eiseres bekend gemaakt en gelden de genoemde data, op grond van artikel 2:17, eerste lid, van de Awb, als tijdstip van bekendmaking van de primaire besluiten.
5.3
Het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb, in samenhang met artikel 35 van de Awir, brengt dan mee dat de bezwaartermijnen zijn aangevangen op de dag na die van de dagtekeningen van de primaire besluiten en zijn geëindigd op respectievelijk
23 december 2016, 20 oktober 2017 en 17 augustus 2018. Het bezwaarschrift is op 3 juni 2019 ontvangen bij de Belastingdienst/Toeslagen en daarmee buiten de bezwaartermijn ingediend.
Termijnen van bezwaar en beroep zijn van openbare orde, dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden.
5.4
De rechtbank ziet in de door eiseres aangevoerde redenen geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij de gevolgen van de primaire besluiten niet kon overzien, aangezien zij verstandelijk beperkt is. Volgens vaste rechtspraak moet van een persoon die als gevolg van medische omstandigheden beperkingen ondervindt zoals door eiseres aangegeven, worden verlangd dat hij of zij - bijvoorbeeld door het inschakelen van derden - voorzieningen treft om de daaraan verbonden risico’s te ondervangen. De eigen verantwoordelijkheid staat daarbij voorop. Eiseres heeft ook om hulp gevraagd, maar zij heeft dat pas ruim na afloop van de termijn gedaan. Dat eiseres pas op 28 mei 2019 bewaar heeft gemaakt dient dan ook voor eigen rekening en risico van eiseres te blijven. Er is dan ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring.
5.5
Het voorgaande betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen redelijkerwijs heeft kunnen oordelen dat eiseres met het indienen van het bezwaar in verzuim is geweest. Dit betekent dat het bezwaar, gericht tegen de primaire besluiten I, II en V, op juiste gronden niet-ontvankelijk is verklaard. Voor zover het beroep is gericht tegen deze primaire besluiten, zal het door de rechtbank ongegrond worden verklaard.

6.Primaire besluiten III en IV

6.1
De rechtbank stelt vast dat deze primaire besluiten zijn gedateerd op respectievelijk 21 november 2017 en 22 mei 2018.
6.2
De rechtbank stelt verder vast dat op grond van het tweede en derde lid van de Awir, de Regeling elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst is vastgesteld. In artikel 3, eerste lid, van deze Regeling is bepaald dat de wijze waarop het elektronische berichtenverkeer plaatsvindt en de berichten waarvoor het berichtenverkeer anders dan elektronische weg kan plaatsvinden, zijn opgenomen in de bij deze Regeling behorende bijlage. In deze bijlage is, voor zover hier van belang, een onderscheid aangebracht tussen de berichten die niet uitsluitend digitaal en berichten die wel uitsluitend digitaal worden verzonden. Uit deze bijlage volgt dat het berichtenverkeer voor wat betreft beschikkingen als bedoeld in artikel 16 van de Awir over de verlening van een voorschot op een tegemoetkoming vanaf berekeningsjaar 2012, voor zover gegeven na 20 november 2015, uitsluitend digitaal plaatsvindt en dat het berichtenverkeer met betrekking tot alle overige berichten in verband met de toekenning, herziening, verrekening, uitbetaling en terugvordering van een tegemoetkoming of van een voorschot op de tegemoetkoming, niet uitsluitend digitaal plaatsvindt.
6.3
De Belastingdienst/Toeslagen heeft in het verweerschrift van 29 mei 2020 onderkend dat de besluiten van 21 november 2017 en 22 mei 2017 niet op de juiste wijze zijn bekendgemaakt. De besluiten over de nihil-stellingen betreffen herzieningen van voorschotten op de tegemoetkomingen. Dat betekent dat de verzending van die besluiten niet uitsluitend digitaal moet plaatsvinden. De besluiten hadden ook per post moeten worden verzonden. Omdat de Belastingdienst/Toeslagen de besluiten ten onrechte niet ook per post heeft verzonden, zijn de besluiten niet op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Daardoor zijn de besluiten niet in werking getreden en zijn de bezwaartermijnen niet aangevangen.
6.4
Uit het vorenstaande volgt dat, in zoverre, een onjuiste motivering en dictum ten grondslag is gelegd aan de beslissing op bezwaar. De bestreden beslissing op bezwaar kan daarmee, voor zover gericht tegen deze primaire besluiten, geen stand houden. Het beroep zal dan ook, voor zover hiertegen gericht, gegrond worden verklaard.
6.5
Omdat eiseres inmiddels, ook via het procesdossier, bekend is met de bewuste besluiten, de Belastingdienst/Toeslagen in het verweerschrift inhoudelijk op de beroepsgronden is ingegaan, eiseres hierop in de stukken en ter zitting heeft kunnen reageren en de rechtbank de motivering van de Belastingdienst/ Toeslagen (en daarmee de weerlegging van de gronden) inhoudelijk kan volgen, zal de rechtbank zelf voorziend de bezwaren ongegrond verklaren.
7. Omdat het beroep deels gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
8. De rechtbank veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).
De rechtbank ziet tevens aanleiding om de Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen in de reiskosten van eiseres voor het bijwonen van de zitting, welke op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair worden bepaald op € 10,80 (retour Roosendaal – Breda per openbaar vervoer 2e klas).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond, voor zover dat is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de primaire besluiten I, II en V;
- verklaart het beroep gegrond, voor zover dat is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de primaire besluiten III en IV;
- vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- verklaart de bezwaren tegen de primaire besluiten III en IV ongegrond;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden.
- veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van (€ 1.050,- + € 10,80 ) € 1060,80.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
2 juli 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.