Overwegingen
1. Vergunninghouder heeft op 31 december 2018 een aanvraag ingediend bij het college voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een woning op het perceel [adres 1] . Op het perceel is in het verleden al een woning gebouwd. De te bouwen woning wordt elders op het perceel gerealiseerd.
Nadat het college de ontwerpbeschikking strekkende tot verlening van de omgevingsvergunning ter inzage heeft gelegd, heeft SMT daarover een zienswijze naar voren gebracht. SMT exploiteert aan [adres 2] een onderneming gericht op metaalbewerking, in het bijzonder met gebruikmaking van explosieven. Het perceel van SMT ligt op circa 210 meter van de te bouwen woning.
Bij besluit van 26 november 2019 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘het gebruiken in strijd met het bestemmingsplan’. Daarbij is bepaald dat de herbouw van de woning pas mag plaatsvinden als de bestaande woning gesloopt is.
SMT heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 26 november 2019 en heeft de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Deze procedures zijn bekend onder zaaknummers 19/6643 WABOA en 19/6644 WABOA. Bij uitspraak van 14 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaard en het besluit van 26 november 2019 vernietigd, omdat het college ten onrechte geen verklaring van geen bedenkingen bij de gemeenteraad heeft gevraagd.
Bij het bestreden besluit heeft het college aan vergunninghouder opnieuw een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘het gebruiken in strijd met het bestemmingsplan’. Daarbij is bepaald dat de herbouw van de woning pas mag plaatsvinden als de bestaande woning gesloopt is.
SMT heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en heeft de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is gebleken van een voldoende spoedeisend belang van SMT bij het treffen van een voorlopige voorziening.
4. De voor de beoordeling relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat het realiseren van een woning op het perceel in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012. Om de woning te kunnen realiseren is dan ook niet alleen een omgevingsvergunning voor bouwen vereist, maar ook een omgevingsvergunning voor het gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Verlening van een dergelijke omgevingsvergunning is pas mogelijk wanneer er geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening.
6. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de realisatie van de woning geen strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening. Ter onderbouwing daarvan is gewezen op de ruimtelijke onderbouwing bij het bestreden besluit. Daarin heeft het college ten aanzien van de externe veiligheid in verband met de aanwezigheid van SMT gewezen op de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik (hierna: de Circulaire).
De Circulaire maakt onderscheid in nieuwe en bestaande situaties.
De situatie van SMT betreft een bestaande situatie omdat zich in de A-, B- en C-veiligheidszones (beperkt) kwetsbare objecten bevinden. Daarom gelden de normen uit artikel 5.1.2 van de Circulaire, te weten:
- beperkt kwetsbare bestemmingen moeten buiten de PR 10⁻⁵ contour liggen,
- kwetsbare bestemmingen moeten buiten de PR 10⁻⁶ contour liggen,
- het groepsrisico dient te worden verantwoord, conform artikel 12 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
In het geval van SMT is de bestaande situatie volgens de ruimtelijke onderbouwing toegestaan. De PR 10⁻⁵ en de PR 10⁻⁶ contour zijn niet over (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. In het geldende bestemmingsplan zijn de A-, B- en C- zones door middel van gebiedsaanduidingen opgenomen. Deze zones overlappen (beperkt) kwetsbare objecten, maar dit is aanvaardbaar omdat het een bestaande situatie betreft, als bedoeld in de Circulaire. Nieuwbouw dient zoveel als mogelijk voorkomen te worden.
Ten aanzien van de te bouwen woning is in de ruimtelijke onderbouwing opgemerkt dat die gelegen is binnen de B-zone van SMT. Binnen de B-zone zijn nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten niet toegestaan. Maar in dit geval gaat het om de verplaatsing van een bestaand beperkt kwetsbaar object als bedoeld in het Bevi. Gelet op de bestaande situatie acht het college het aanvaardbaar om de woning te verplaatsen, omdat:
- de nieuwe (herbouwde) woning op grotere afstand van de opslag van explosieven bij SMT wordt gepositioneerd dan de bestaande woning. De veiligheidssituatie verslechtert dus niet;
- met de verplaatsing van de woning niet wordt voorzien in een toename van het aantal aanwezige personen;
- SMT niet wordt beperkt in haar bedrijfsvoering. Bij een toekomstige aanvraag voor een (revisie) vergunning van SMT zal de Circulaire het toetsingskader zijn en mogen er binnen de PR 10⁻⁵ en de PR 10⁻⁶ contour geen (beperkt) kwetsbare objecten liggen, conform artikel 5.1.2 van de Circulaire. Hieraan wordt voldaan in de huidige situatie, maar zeker ook na verplaatsing van de woning;
- de Veiligheidsregio in een e-mail van 16 oktober 2019 heeft laten weten dat geen aanvullende maatregelen nodig zijn.
Het college heeft geconcludeerd dat de nieuw te bouwen woning niet leidt tot een verslechtering van de situatie en niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.
7. SMT heeft bestreden dat realisatie van de woning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. SMT heeft daarbij gewezen op het uitgangspunt van de Circulaire, te weten een effectgerichte benadering. Die benadering heeft in de praktijk vorm gekregen door het vaststellen van een A-, B- en C-zone. Die zones zijn naar hun aard ruimer dan de PR 10⁻⁵ en de PR 10⁻⁶ contouren die eerder onder de risicogerichte benadering werden gehanteerd. Om te voorkomen dat bestaande inrichtingen, zoals SMT, als gevolg van de ruimere zones geconfronteerd zouden worden met een intrekking van de vergunning, is in de Circulaire aanvullend beleid voor bestaande situaties opgenomen. Daarin is bepaald dat voor bestaande situaties in een ‘tussenstap’ met toepassing van artikel 5.1.2 van de Circulaire wordt beoordeeld of het feitelijk risico lager is dan de norm daarvoor. Ten aanzien van nieuwbouw is de Circulaire volgens SMT echter niet slechts gericht op het voorkomen van verslechtering, maar gericht op volledige sanering door nieuwbouw uit te sluiten en bestaande woningen onder het overgangsrecht te brengen. Realisatie van de nieuwe woning is daarmee in strijd, aldus SMT.
In het beroepschrift heeft SMT onder verwijzing naar het “Onderzoek ruimtelijke inpassing vergunde opslagen van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik” van 8 april 2013 gesteld dat de A-, B- en C-zone op de verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 niet juist zijn vastgesteld. Ter zitting heeft SMT naar voren gebracht dat zij vooralsnog niet heeft kunnen vaststellen of dat betekent dat de zones in het bestemmingsplan te ruim zijn vastgesteld of juist niet ruim genoeg. SMT acht niet uitgesloten dat de nieuw te bouwen woning uitgaande van de juiste zones binnen de PR 10⁻⁶ contour ligt en wil dat graag verder onderzoeken.
8. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding SMT in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te doen naar ligging van de A-, B- en C-zone. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat het college ter zitting naar voren heeft gebracht dat in het kader van een nieuw, nog vast te stellen bestemmingsplan onderzoek is gedaan naar de ligging van de zones. Daaruit is gebleken dat de grens tussen de A- en B-zone weliswaar niet juist is vastgesteld op de verbeelding in het geldende bestemmingsplan, maar dat ook met inachtneming van de juiste ligging van de zones de te bouwen woning in de B-zone ligt. SMT heeft dat niet betwist. Nu de PR 10⁻⁵ en de PR 10⁻⁶ contouren naar hun aard een kleiner gebied beslaan dan de A-, respectievelijk B-zone, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de nieuw te bouwen woning in werkelijkheid binnen de PR 10⁻⁶ contour zou liggen.
De voorzieningenrechter is ook overigens van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook in het beroep.
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is realisatie van de nieuw te bouwen woning niet in strijd met de Circulaire.
Tussen partijen is niet in geschil dat er in de B-zone op het perceel feitelijk al een woning staat en dat die woning ter plaatse legaal aanwezig is. De nieuw te bouwen woning vervangt de al aanwezige woning. De nieuw te bouwen woning vormt dan ook niet een nieuw kwetsbaar object, maar het bestendigen van de aanwezigheid van een bestaand kwetsbaar object. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de Circulaire zich daartegen niet verzet. Ten aanzien van de B-zone eist de Circulaire niet dat bestaande woningen daaruit verdwijnen. Van een saneringssituatie is, anders dan SMT heeft aangevoerd, dan ook geen sprake. De verwijzing naar paragraaf 3.6 en 4.6 van de Circulaire maakt dat niet anders. In het bijzonder uit paragraaf 3.6, maar ook uit paragraaf 5.3 volgt dat het uitgangspunt van de Circulaire is het voorkomen dat de veiligheidssituatie als gevolg van nieuwe bouwplannen verslechtert. Van verslechtering van de veiligheidssituatie is geen sprake. Dat SMT het voor haar bedrijfsvoering wenselijk acht dat de bestaande situatie niet wordt bestendigd maar wordt gesaneerd, betekent niet dat de veiligheidssituatie met de bouw van de vervangende woning verslechtert. In tegendeel: de nieuw te bouwen woning ligt op grotere afstand van SMT dan de al aanwezige woning, zodat de veiligheidssituatie verbetert. Dat het opkopen van een nieuwe woning voor SMT kostbaarder en dus lastiger zal zijn dan het opkopen van de in het verleden gerealiseerde woning vormt voor SMT weliswaar een verslechtering, maar vormt naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen verslechtering van de veiligheidssituatie.
Voor zover SMT gewezen heeft op artikel 5.29 van het ontwerpbesluit Kwaliteit Leefomgeving, komt daaraan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet die waarde toe die SMT daaraan toedicht. Nog los van het feit dat het besluit nog niet in werking is getreden, geldt op grond van artikel 5.30 voor bestaande gebouwen en locaties in de civiele explosieaandachtsgebieden een uitzondering op artikel 5.29 en worden bestaande situaties gerespecteerd.
10. Nu het realiseren van de vervangende woning niet in strijd is met de Circulaire en van overige vormen van strijd met een goede ruimtelijke ordening niet is gebleken, heeft het college zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Het college was dan ook bevoegd een omgevingsvergunning voor het gebruiken in strijd met het bestemmingsplan te verlenen. Bij gebrek aan aanknopingspunten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het college in redelijkheid niet van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
11. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat het besluit tot vergunningverlening in stand blijft.
Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.