ECLI:NL:RBZWB:2020:2868

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
6 juli 2020
Zaaknummer
02/121951-19, 02/038902-19 (gevoegd), 02/178328-18 (tul), 10/071081-17 (tul), 02/062340-19 (gevoegd), 02/066523-19 (gevoegd), 02/071378-19 (gevoegd)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere feiten waaronder bedreigingen en tbs met dwangverpleging

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in een complexe zaak tegen een verdachte die meerdere strafbare feiten heeft gepleegd, waaronder bedreigingen met een mes en het vernielen van eigendommen. De verdachte, geboren in 1994 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van onder andere het bedreigen van twee personen met een mes op 20 mei 2019 in Goes, waarbij hij stekende bewegingen maakte. Daarnaast werd hij beschuldigd van het vernielen van de autoband van een van de slachtoffers en het stelen van een mes uit een winkel. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 18 juni 2020, waarbij zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging, maar niet aan poging tot doodslag of zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was voor de intentie om te doden of zwaar letsel toe te brengen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot TBS met dwangverpleging, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico. Daarnaast is er een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/121951-19, 02/038902-19 (gevoegd), 02/178328-18 (tul), 10/071081-17 (tul), 02/062340-19 (gevoegd), 02/066523-19 (gevoegd), 02/071378-19 (gevoegd)
vonnis van de meervoudige kamer van 2 juli 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg, locatie Torentijd
Torentijdweg 1, 4337 PE Middelburg
raadsman mr. R.A. Bruinsma, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het wetboek van strafvordering heeft de politierechter eerder in het onderzoek de zaken 02/038902-19, 02/062340-19, 02/066523-19 en 02/071378-19 naar deze kamer verwezen. De zaken zijn reeds ter zitting van 29 november 2019 onder parketnummer 02/121951-19 gevoegd. De gevoegde zaken zullen hierna worden vermeld als feiten 5 tot en met 11, zoals weergegeven in bijlage I.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 juni 2020, waarbij de officier van justitie, mr. RC.P. Rammeloo, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook het beslag, de vorderingen benadeelde partij en de vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummers 02/178328-18 en 10/071081-17 behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komt er - kort en feitelijk weergegeven - op neer dat verdachte:
  • feiten 1 en 2: op 20 mei 2019 in Goes heeft geprobeerd [naam 1] en [naam 2] met een mes te steken, wat aan verdachte wordt verweten als een poging doodslag, althans een poging zware mishandeling, althans een bedreiging van onderscheiden personen;
  • feit 3: op 20 mei 2019 in Goes de autoband van [naam 1] heeft vernield;
  • feit 4: op 20 mei 2019 bij [winkel] in Goes een mes heeft gestolen;
  • feiten 5 en 6: op 17 februari 2019 in Vlissingen bijzonder opsporingsambtenaar [naam 4] heeft beledigd en bedreigd;
  • feit 7: op 14 maart 2019 in Middelburg de auto van [naam 3] heeft vernield;
  • feit 8: op 20 maart 2019 in Kapelle heeft geprobeerd een goed of een geldbedrag te stelen uit een tuin of een schuur, althans daar erfvredebreuk heeft gepleegd;
  • feit 9: op 20 maart 2019 in Middelburg ongeveer 13,4 gram hasjiesj bij zich heeft gehad;
  • feit 10: op 26 maart 2019 in Roosendaal bijzonder opsporingsambtenaar [naam 5] heeft beledigd;
  • feit 11: op 26 maart 2019 in Roosendaal 58 gram hasjiesj bij zich heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 subsidiair, feit 2 meer subsidiair en feiten 3, 4, 5, 9, 10 en 11 wettig en overtuigend bewezen. Feit 7 acht hij wettig en overtuigend bewezen voor zover het feit ziet op de vernieling van de voorruit en de achterruit van de personenauto. Van de feiten 6 en 8 moet verdachte vrijgesproken worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is ten aanzien van feiten 1 en 2 van mening dat er geen sprake van poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling is, omdat er geen letsel bij [naam 1] en [naam 2] is ontstaan en onduidelijk is wat de afstand tussen verdachte en aangevers was.
Voor wat betreft feit 3 is sprake van noodweerexces, zodat verdachte - zo begrijpt de rechtbank - van dit feit moet worden vrijgesproken.
Feiten 5 en 6 kunnen niet wettig en overtuigend bewezen worden, omdat voor verdachte niet duidelijk was dat hij te maken had met een opsporingsambtenaar. Voor wat betreft feit 6 wordt daarnaast nog aangevoerd dat geen sprake was van een reële vrees voor het misdrijf waarmee werd gedreigd.
De verdediging heeft aangevoerd dat feit 7 een volstrekt begrijpelijke schrikreactie is geweest toen [naam 3] met haar auto op verdachte af reed.
Ten aanzien van feiten 4, 8 en 10 is de verdediging van mening dat verdachte vrijgesproken moet worden, omdat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
Met betrekking tot feiten 9 en 11 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte met een mes in de hand naar aangevers [naam 1] en [naam 2] toe is gelopen, daarmee in hun richting heeft gezwaaid en, in het geval van [naam 1] , stekende bewegingen in zijn richting heeft gemaakt toen deze op de grond lag. Nu de rechtbank op basis van het dossier echter niet met voldoende zekerheid kan vaststellen op welke afstand verdachte zich op dat moment van aangevers bevond, ontbreekt wettig en overtuigend bewijs dat het opzet van verdachte erop gericht was hen te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dit betekent dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Wel acht de rechtbank de bedreiging van aangevers, zoals meer subsidiair ten laste gelegd, wettig en overtuigend bewezen, nu door het handelen van verdachte bij aangevers de redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen, en het opzet van verdachte daarop ook was gericht.
Feit 3
Verdachte ontkent dat hij de band van de bus van aangever [naam 1] lek heeft gestoken. [naam 1] heeft in zijn aangifte echter verklaard dat hij in zijn spiegel zag dat de jongen die eerder een stekende beweging in zijn richting had gemaakt zijn rechter achterband lek stak met zijn mes. Bij deze aangifte zitten foto’s van een lekke autoband. Daarnaast hebben ook aangever [naam 2] en diverse andere getuigen verklaard te hebben gezien dat verdachte de band lek stak. Voorts is op camerabeelden te zien dat verdachte op enig moment naar de achterkant van de bus liep en daar bukte. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte de band lek heeft gestoken.
Het verweer dat verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces wordt verworpen, zoals hierna onder 5. De strafbaarheid wordt overwogen. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de autoband van [naam 1] heeft vernield.
Feit 4
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen direct bewijs bevat dat verdachte bij [winkel] een mes heeft weggenomen. Het dossier bevat daarvoor wel aanwijzingen, maar dat is onvoldoende voor wettig en overtuigend bewijs wat de wet eist. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 5
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte aangever, terwijl die als treinconducteur werkzaam was, heeft uitgescholden voor kankerjood en kankerlijer.
De verdediging heeft aangevoerd dat voor verdachte niet duidelijk was dat [naam 4] bijzonder opsporingsambtenaar was en dat verdachte daarom van dit feit moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt evenwel dat de enkele omstandigheid dat [naam 4] kennelijk in burger gekleed ging en een badge toonde die verdachte niet als een badge van de NS herkende, niet maakt dat [naam 4] niet handelde in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. De rechtbank verwerpt het verweer. Zij acht de ten laste gelegde belediging wettig en overtuigend bewezen.
Feit 6
Voorts is aan verdachte ten last gelegd dat hij aangever [naam 4] heeft bedreigd door tegen hem te zeggen: "Blijf met je kankerpoten van mijn lijf, want ik ga je gezicht klappen swa" en "Ik tik jullie zo, ik ben van jullie niet bang, wat wil je nou" en "Wacht maar kankerlijer, ik ga jouw gezicht tikken, pas jij maar op". Deze uitlatingen zijn naar het oordeel van de rechtbank, hoewel intimiderend, niet van dien aard dat bij aangever [naam 4] daardoor de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, wat wel vereist is om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde bedreiging te komen. Dit betekent dat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
Feit 7
De verdenking tegen verdachte houdt in de eerste plaats in dat hij de auto van aangeefster [naam 3] , de zus van verdachte, heeft vernield door de achterruit en de voorruit van die auto in te gooien. Verdachte zelf ontkent. Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om met voldoende zekerheid te kunnen vaststellen dat het, met uitsluiting van een ander, verdachte is geweest die zich aan dit feit schuldig heeft gemaakt. Dit betekent dat verdachte in zoverre van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken.
De verdenking houdt voorts in dat verdachte later die dag, toen aangeefster met haar auto op verdachte in wilde rijden, de ruit van het linker voorportier van die auto heeft ingegooid. Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de bekennende verklaring van verdachte dat hij een baksteen door de ruit van de auto van zijn zus heeft gegooid, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte de auto van aangeefster heeft beschadigd. Dat verdachte handelde in een schrikreactie, merkt de rechtbank aan als een beroep op noodweer. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte zich slechts wilde verdedigen tegen de dreigende ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van aangeefster die op dat moment met haar auto op verdachte in probeerde te rijden. Het beroep van verdachte op noodweer slaagt. Nu daarmee het wederrechtelijke karakter aan het handelen van verdachte wordt ontnomen en het ten laste gelegde bestanddeel “wederrechtelijk” niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, dient verdachte ook in zoverre te worden vrijgesproken. De rechtbank zal verdachte daarom integraal van dit feit vrijspreken.
Feit 8
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte heeft getracht enig goed van aangeefster [naam 6] weg te nemen. Uit het dossier volgt hooguit dat verdachte zich in de schuur, behorend bij de woning van aangeefster, heeft bevonden, maar dat is onvoldoende om tot bewezenverklaring van een poging diefstal te kunnen concluderen. Evenmin acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan erfvredebreuk, zoals subsidiair ten laste gelegd. Verdachte is niet gevorderd het erf te verlaten. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 9
Verdachte heeft het voorhanden hebben van 13,4 gram hasjiesj op 20 maart 2019 te Middelburg bekend. De rechtbank acht het feit gelet op deze bekennende verklaring en de bevindingen van de verbalisanten wettig en overtuigend bewezen.
Feit 10
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op 26 maart 2020 aangever [naam 5] heeft beledigd door hem het woord ‘klootzak’ toe te voegen. Dat verdachte aangever hiervoor heeft uitgemaakt volgt uit de aangifte. Nu de aangifte op dit onderdeel echter geen steun vindt in enig ander bewijsmiddel, zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken.
Feit 11
Verdachte heeft het opzettelijk voorhanden hebben van 58 gram hasjiesj op 26 maart 2019 bekend. De rechtbank acht het feit gelet op deze bekennende verklaring en de bevindingen van de verbalisanten wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

1.meer subsidiair:

op 20 mei 2019 te Goes [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door dreigend met een mes in zijn hand op die [naam 1] af te lopen en één of meer stekende bewegingen te maken in de richting van die [naam 1] , terwijl deze op de grond lag;

2.meer subsidiair:

op 20 mei 2019 te Goes [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling door met een mes in zijn hand op die [naam 2] toe te lopen en met dat mes één of meer zwaaiende bewegingen te maken;
3
op 20 mei 2019 te Goes opzettelijk en wederrechtelijk een autoband dat geheel aan een ander, te weten aan [naam 1] toebehoorde, heeft vernield;

5.(voorheen feit 1 onder parketnummer 02-038902-19)

op 17 februari 2019 te Vlissingen opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam 4] , gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Kankerjood" en "Kankerlijer";

9.(voorheen feit 2 onder parketnummer 02-066523-19)

op 20 maart 2019 te Middelburg aanwezig heeft gehad ongeveer 13,4 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;

11.(voorheen feit 2 onder parketnummer 02-071378-19)

op 26 maart 2019 te Roosendaal opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 58 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3 heeft de verdediging een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. In dat verband heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte zich aan een confrontatie met aangevers wilde onttrekken door weg te lopen en dat hij vervolgens slechts heeft gereageerd op het feit dat aangevers [naam 1] en [naam 2] achter hem aan renden.
De officier van justitie concludeert tot verwerping van dit verweer.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces is allereerst vereist dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (of een onmiddellijke dreiging daartoe) van, in dit geval, het lijf van verdachte. Zoals hiervoor bij 3. Bewijs is vastgesteld, is verdachte met een mes in de hand naar aangevers toe gelopen. Uit het dossier blijkt voorts dat aangevers daarvan terugdeinsden door achteruit te lopen, waarbij aangever [naam 1] struikelde en ten val kwam. Verder blijkt daaruit dat verdachte desondanks doorliep en met het mes naar aangevers zwaaiende en, in het geval van aangever [naam 1] , stekende bewegingen maakte. Onder die omstandigheden is geen sprake van een (dreigende) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van aangevers waartegen verdachte zich moest verdedigen. Omdat er geen sprake was van een noodweer-situatie, komt verdachte geen beroep toe op noodweer dan wel noodweerexces. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De op te leggen straf/maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voor de misdrijven aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar op te leggen met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Voor de feiten 1 en 2 vordert de officier van justitie daarnaast een maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging. Voor de overtreding als opgenomen in feit 9 vordert de officier van justitie een geheel voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 100,00 op te leggen met een proeftijd van 1 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat TBS met dwangverpleging een te zware maatregel is. Zij verzoekt naast een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest een voorwaardelijke TBS aan verdachte op te leggen voor de bewezen feiten. Ten aanzien van de sanctie voor de overtreding refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte in het eerste half jaar van 2019 meerdere keren in aanraking is gekomen met de politie. De bewezenverklaarde belediging was zeer vervelend voor de betrokken opsporingsambtenaar, die slechts zijn werk deed. Te meer, omdat zijn moeder was overleden aan kanker en hij kort voor het incident hoorde dat ook bij zijn zwager kanker was geconstateerd. Verdachte heeft echter alleen oog gehad voor wat hij zelf wilde en heeft geen rekening gehouden met de gevoelens van de opsporingsambtenaar. Daarnaast had verdachte op meerdere momenten hasjiesj voorhanden. Het zwaartepunt van deze strafzaak tegen verdachte ligt echter bij de gebeurtenissen op 20 mei 2019. Terwijl de incidenten van eerder dat jaar al erg vervelend waren, acht de rechtbank het uiterst zorgelijk dat verdachte op 20 mei 2019 overdag in een winkelcentrum, als zich daar doorgaans veel publiek bevindt, aangevers met een mes heeft bedreigd en daarna een autoband lek heeft gestoken. Onder de personen die daarvan getuige zijn geweest waren ook enkele minderjarigen, die door verdachte ineens werden geconfronteerd met een dreigende situatie. De rechtbank stelt vast dat de incidenten waarbij verdachte betrokken raakt in ernst toenemen en dat is een verontrustende ontwikkeling.
De rechtbank stelt verder vast dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Onderhavige feiten zijn bovendien gepleegd terwijl verdachte nog in de proeftijd van twee voorwaardelijk opgelegde straffen liep. Deze hebben verdachte er echter niet van weerhouden wederom en herhaaldelijk in de fout te gaan.
Bij het bepalen van de straf wordt ook rekening gehouden met de door deskundigen opgemaakte rapporten.
De rechtbank constateert dat in het kader van feiten 1 tot en met 4 over verdachte is gerapporteerd door GZ-psycholoog B.Y. Toorn en forensisch psychiater M.A. Westerborg.
Deskundige Van Toorn heeft vastgesteld dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een verstandelijke beperking van onbekende ernst, ADHD en een periodieke explosieve stoornis. Daarnaast heeft hij ook vastgesteld dat er sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en narcistische kenmerken. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van de verweten feiten. Om die reden heeft de deskundige geadviseerd de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Ten aanzien van het risico op recidive concludeert de deskundige dat de kans op toekomstige geweldsescalaties in zijn algemeenheid als hoog wordt ingeschat.
Deskundige Westerborg heeft geconcludeerd dat er sprake is van een periodiek explosieve stoornis. Daarbij is er ook sprake van een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit. Dit was ook het geval ten tijde van de verweten feiten. Ook deze deskundige heeft geadviseerd de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De kans op toekomstige geweldsescalaties is algemeen hoog.
Beide deskundigen concluderen dat verdachte binnen een gedwongen kader behandeld moet worden. Deskundige Van Toorn heeft overwogen dat een TBS met verpleging van overheidswege nog een te zware maatregel lijkt. De mogelijkheid van TBS met voorwaarden zou nog onderzocht moeten worden.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen inzake de toerekenbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Reclassering Nederland heeft net als de psycholoog en psychiater geconcludeerd dat het recidiverisico hoog is. Er is onderzocht of een TBS met voorwaarden mogelijk zou kunnen zijn om dit risico te verlagen. De reclassering ziet daar in het geheel geen mogelijkheden voor, omdat met verdachte na een eerste gesprek niet meer te praten viel. Zelfs wanneer de reclassering met verdachte in gesprek probeerde te gaan over de terugkeer naar Curaçao - een wens die verdachte zelf regelmatig uit - wilde verdachte niet meewerken. Ook bij eerdere reclasseringscontacten is gebleken dat verdachte niet in staat is zich aan de opgelegde voorwaarden te houden.
Gelet op de inhoud van de rapporten, de ernst van de feiten en het strafblad van verdachte zal de rechtbank voor feit 1 meer subsidiair en feit 2 meer subsidiair de maatregel TBS met verpleging van overheidswege opleggen. De rechtbank heeft de mogelijkheid van TBS met voorwaarden overwogen, maar met name het gegeven dat verdachte zelfs niet mee wil werken aan wat hij zelf wil – terugkeren naar Curaçao – maakt dat TBS met verpleging van overheidswege de enige passende en bovendien noodzakelijke maatregel is.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat is voldaan aan de eisen die de wet aan het opleggen van de TBS-maatregel stelt, te weten:
- dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond;
- dat op het gepleegde misdrijf een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld;
- dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
Gelet op de omstandigheid dat de kans op toekomstige geweldsescalaties als hoog wordt ingeschat en het gebrek aan andere effectieve behandelmethoden en -trajecten is de rechtbank van oordeel dat met oplegging van de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege ook is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit
De rechtbank overweegt voorts dat de TBS-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, gelet op de wijze waarop verdachte de bewezenverklaarde bedreigingen heeft uitgevoerd. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Daarnaast dient naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de ernst van alle bewezen verklaarde misdrijven, ook gevangenisstraf te worden opgelegd. Bij de bepaling van de hoogte van die straf houdt de rechtbank rekening met de LOVS-oriëntatiepunten. Hierbij weegt strafverzwarend dat verdachte de bedreigingen heeft gepleegd met een mes. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie niet volgen, omdat zij minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat naast de TBS-maatregel, de oplegging van een gevangenisstraf van 3 maanden gepast en geboden is. De tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht wordt in mindering gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
De rechtbank stelt vast dat feit 9 een overtreding is. Om die reden moet voor dit feit een afzonderlijke straf worden opgelegd. De rechtbank ziet geen reden om hierbij af te wijken van de vordering van de officier van justitie. Zij legt daarom aan verdachte voor feit 9 een geheel voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 100,00 op met een proeftijd van 1 jaar. Aan deze voorwaardelijke straf wordt uitsluitend de algemene voorwaarde verbonden dat verdachte zich binnen de proeftijd niet schuldig mag maken aan een strafbaar feit.

7.De benadeelde partijen

Benadeelde partij [naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert een schadevergoeding van € 2.185,84 voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 382,19 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit. Dit bedrag bestaat uit € 132,19 aan materiële schade door de lekke band en € 250,00 ter zake van immateriële schade. De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Dit toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voor het overige acht de rechtbank de gevorderde schade onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan als zelfstandig ondernemer de BTW die is afgedragen voor herstel van de autoband verrekenen. Benadeelde heeft onvoldoende onderbouwd waarom ook de BTW kosten aan verdachte toegerekend zouden moeten worden. Voorts heeft benadeelde ook de overige materiële schade en het resterende deel van de immateriële schade onvoldoende onderbouwd. De rechtbank bepaalt dat de vordering voor dit gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Benadeelde partij [naam 4]
De benadeelde partij [naam 4] vordert een schadevergoeding van € 250,00 voor feiten 5 en 6.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 100,00, ter zake van immateriële schade, een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde (feit 5), en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Dit toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De rechtbank bepaalt dat de vordering voor dit gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Benadeelde partij [naam 3]
De benadeelde partij [naam 3] vordert een schadevergoeding van € 1.247,92 voor feit 7. Ter zitting van 18 juni 2020 heeft zij haar vordering voor het overige ingetrokken.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Benadeelde partij [naam 5]
De benadeelde partij [naam 5] vordert een schadevergoeding van € 250,00 voor feit 10.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat feiten 9 en 11 zijn begaan met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen. Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. De rechtbank zal deze daarom aan het verkeer onttrekken.

9.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 23 januari 2019 en onder parketnummer 02-178328-18 ten uitvoer zal worden gelegd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat ook de voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 20 juni 2017 en onder parketnummer 10-071081-17 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kunnen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe evenwel niet besluiten, omdat de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege is opgelegd.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 57, 62, 266, 267, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 primair en subsidiair, 2 primair en subsidiair, 4, 6, 7, 8 en 10 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 meer subsidiair:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling;
Feit 2 meer subsidiair:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling;
Feit 3:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten
dele aan een ander toebehoort vernielen;
Feit 5:eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt
aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige
uitoefening van zijn bediening;
Feit 9:handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de
Opiumwet gegeven verbod
Feit 11:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C
van de Opiumwet gegeven verbod
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair en feit 2 meer subsidiair:
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
Straffen
Ten aanzien van feiten 1 meer subsidiair, 2 meer subsidiair, 3, 5 en 11:
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Ten aanzien van feit 9:
- veroordeelt verdachte tot
een geldboete van € 100,00 voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar;
- bepaalt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
2 dagen;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
13,4 gram hasjiesj met goednummer PL2000-2019064639-2011856;
58 gram hasjiesj met goednummer PL2000-2019069449-2014422;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging af;
Benadeelde partij [naam 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van
€ 382,19, waarvan € 132,19 ter zake van materiële schade en € 250,00 ter zake van immateriële schade en te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf 20 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 1] (feiten 1 en 3), € 382,19 te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf 20 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 7 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [naam 4]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 4] van € 100,00 ter zake van immateriële schade en te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf 17 februari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 4] (feit 5), € 100,00 te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf 17 februari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 2 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [naam 3]
- verklaart de benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- compenseert de kosten aldus dat benadeelde partij [naam 3] en verdachte ieder de eigen kosten dragen;
Benadeelde partij [naam 5]
- verklaart de benadeelde partij [naam 5] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- compenseert de kosten aldus dat benadeelde partij [naam 5] en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E. Goedegebuur, voorzitter, mr. I.M. Josten en mr. W. Anker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 juli 2020.
Mr. H.E. Goedegebuur, mr. W. Anker en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

12.Bijlage I

De tenlasteleggingen
1
hij op of omstreeks 20 mei 2019 te Goes ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in zijn hand(en) op die [naam 1] is afgelopen, daarbij zeggende/roepende dat hij die [naam 1] verrot zou steken, althans woorden van gelijke aard of strekking en/of (vervolgens) (van zeer korte afstand) één of meer stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het (boven)lichaam van die [naam 1] , terwijl deze op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 mei 2019 te Goes ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes in zijn hand(en) op die [naam 1] is afgelopen, daarbij zeggende/roepende dat hij die [naam 1] verrot zou steken, althans woorden van gelijke aard of strekking en/of (vervolgens) (van zeer korte afstand) één of meer stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het (boven)lichaam van die [naam 1] , terwijl deze op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 mei 2019 te Goes [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam 1] dreigend de woorden toe te voegen dat hij hem verrot zou steken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of door (daarbij) dreigend met mes in zijn hand(en) op die [naam 1] af te lopen en/of (van zeer korte afstand) één of meer stekende bewegingen te maken in de richting van het (boven)lichaam van die [naam 1] , terwijl deze op de grond lag;
2
hij op of omstreeks 20 mei 2019 te Goes ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in zijn hand(en) op die [naam 2] is toegelopen en/of met dat/een mes op zeer korte afstand en/of ter hoogte van de nek/hals van die [naam 2] één of meer zwaaiende bewegingen heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 mei 2019 te Goes ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes in zijn hand(en) op die [naam 2] is toegelopen en/of met dat/een mes op zeer korte afstand en/of ter hoogte van de nek/hals van die [naam 2] één of meer zwaaiende bewegingen heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 mei 2019 te Goes [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes in zijn hand(en) op die [naam 2] toe te lopen en/of met dat/een mes op zeer korte afstand en/of ter hoogte van de nek/hals van die [naam 2] één of meer zwaaiende bewegingen te maken;
3
hij op of omstreeks 20 mei 2019 te Goes opzettelijk en wederrechtelijk eeen autoband, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4
hij op of omstreeks 20 mei 2019 te Goes een (vlees)mes, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf [winkel] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

5.(voorheen feit 1 onder parketnummer 02-038902-19)

hij op of omstreeks 17 februari 2019 te Vlissingen opzettelijk een ambtenaar,te weten [naam 4] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Kankerjood" en/of "Klootzak" en/of "stelletje lijers" en/of "Kankerlijer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;

6.(voorheen feit 2 onder parketnummer 02-038902-19)

hij op of omstreeks 17 februari 2019 te Vlissingen [naam 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam 4] dreigend de woorden toe te voegen "Blijf met je kankerpoten van mijn lijf, want ik ga je gezicht klappen swa" en/of "Ik tik jullie zo, ik ben van jullie niet bang, wat wil je nou" en/of "wacht
maar kankerlijer, ik ga jouw gezicht tikken, pas jij maar op", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

7.(voorheen parketnummer 02-062340-19)

hij op of omstreeks 14 maart 2019 te Middelburg opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam 3] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

8.(voorheen feit 1 onder parketnummer 02-066523-19)

hij op of omstreeks 20 maart 29019 te Kapelle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, de tuin van een woning, gelegen aan de [straat] (perceelnummer [nummer] ) te betreden en/of zich te bevinden in de schuur behorende bij voornoemde woning, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 maart 2019 te Kapelle in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, gelegen aan de [straat] (perceelnummer [nummer] ) bij [naam 6] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd;

9.(voorheen feit 2 onder parketnummer 02-066523-19)

hij op of omstreeks 20 maart 2019 te Middelburg aanwezig heeft gehad ongeveer 13,4 gram,
in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

10.(voorheen feit 2 onder parketnummer 02-071378-19)

hij op of omstreeks 26 maart 2019 te Roosendaal opzettelijk een ambtenaar,te weten [naam 5] Buitengewoon Opsporingsambtenaar, aangesteld in Domein IV Openbaar Vervoer,
gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "klootzak", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;

11.(voorheen feit 2 onder parketnummer 02-071378-19)

hij op of omstreeks 26 maart 2019 te Roosendaal, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 58 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

13.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Feit 1 meer subsidiair:
13.1
Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgenomen als pagina 16 tot en met 18 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2019116591 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
20 mei 2019 te Goes zag ik dat er een oude blanke man werd lastiggevallen door een jongen met een donkere huidskleur. Die jongen had een kruis onder zijn oog had getatoeëerd. Ik zag dat de jongen toen ineens een mes trok. Ik weet niet waar hij dit mes vandaan haalde. Ik hoorde dat de jongen zei dat hij mij verrot zou steken. Hij stond voor mij in een dreigende houding met het mes in bovenhandse greep. Met dat ik achteruit liep viel ik op de straat. Ik zag dat de jongen op mij af kwam gelopen en een stekende beweging naar mijn bovenlichaam maakte toen ik op de grond lag. Ik was op dat moment heel erg bang dat hij mij dood zou maken en voelde mij ernstig bedreigd.
13.2
Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige [naam 7] , opgenomen als pagina’s 51 en 52 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2019116591 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Op maandag 20 mei 2019 stond ik op de Westwal te Goes. Ik had zicht op het Kolveniershof. Ik zag dat er een man met een mes stond te dreigen tegenover 2 andere mannen. Ik zag dat de man(1) tegenover twee andere mannen stond met het mes. De man(1) was aan het schreeuwen, terwijl hij aan het dreigen was met het mes. Ik zag dat man (1) naar de andere twee mannen aan het zwaaien was met het mes. Ik zag dat de man (1) de mannen rustig achterna liep met het mes terwijl de andere twee mannen achteruit wegliepen van man. Ik zag dat een van de twee mannen viel. Deze man viel op zijn kont. De man ging hierop kruipend achteruit terwijl de man met het mes dichterbij kwam. De man met het mes liep hierop schreeuwend naar de man op de grond, ik zag dat het mes gericht was op de man die op de grond lag. Ik denk dat de afstand tussen de man op de grond en de man met het mes ongeveer 2 meter was. De man die op de grond lag probeerde zichzelf af te weren met zijn handen voor het geval dat de man met het mes iets zou gaan doen. De man was aan het schreeuwen, terwijl hij aan het dreigen was met het mes. Ik zag dat man naar de andere twee mannen aan het zwaaien was met het mes. Ik zag dat de man de mannen rustig achterna liep met het mes.
13.3
Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige [naam 8] , opgenomen als pagina’s 53 en 54 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2019116591 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Ik was vanochtend 20 mei 2019, omstreeks 08.30 uur aan het Kolverniershof te Goes. Ik zag dat de donkere man in elk geval drie stekende bewegingen maakte in de richting van de voorste blanke man.
13.4
De verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 18 juni 2020. Deze verklaring houdt, zakelijk weergegeven, in:
Ik had dorst en ging naar de [winkel] om drinken te halen. Toen sprong [naam 1] uit de auto en sprak mij aan. Hij en [naam 2] zetten de achtervolging in.
Feit 2 meer subsidiair:
13.5
Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , opgenomen als pagina 22 tot en met 24 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2019116591 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
20 mei 2019 liep ik aan het Kolveniershof te Goes. Ik zag dat de onbekende negroïde jongen zich naar mij toe keerde, en met het mes naar mij zwaaide. Hij liep steeds dichter naar mij toe, zodat ik achteruit moest lopen om niet in zijn handbereik te komen. Het mes en de blik in zijn ogen, maakte mij bang. Ik voelde me bedreigd.
13.6
Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige [naam 7] , opgenomen als pagina’s 51 en 52 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2019116591 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Op maandag 20 mei 2019 stond ik op de Westwal te Goes. Ik had zicht op het Kolveniershof. Ik zag dat er een man met een mes stond te dreigen tegenover 2 andere mannen. Ik zag dat de man(1) tegenover twee andere mannen stond met het mes. De man(1) was aan het schreeuwen, terwijl hij aan het dreigen was met het mes. Ik zag dat man (1) naar de andere twee mannen aan het zwaaien was met het mes. Ik zag dat de man (1) de mannen rustig achterna liep met het mes terwijl de andere twee mannen achteruit wegliepen van man.
13.7
De verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 18 juni 2020. Deze verklaring houdt, zakelijk weergegeven, in:
Ik had dorst en ging naar de [winkel] om drinken te halen. Toen sprong [naam 1] uit de auto en sprak mij aan. Hij en [naam 2] zetten de achtervolging in.
Feit 3
13.8
Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgenomen als pagina 16 tot en met 18 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2019116591 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
20 mei 2019 parkeerde ik mijn bus te Goes. Ik zag dat er een oude blanke man werd lastiggevallen door een jongen met een donkere huidskleur. Die jongen had een kruis onder zijn oog had getatoeëerd. Toen ik in mijn bus zat heb ik de portieren op slot gedaan. Ik zag in de spiegel dat de jongen mijn rechter achterband lek stak met zijn mes
13.9
Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige [naam 9] , opgenomen als pagina’s 49 en 50 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2019116591 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Ik zag 20 mei 2019 dat de negroïde man met de mes richting de blanke man rende. Ik zag dat de blanke man snel in zijn bus stapte. Deze bus stond geparkeerd op de
Kolverniershof ter hoogte van de zijkant van de winkel [winkel 2] . Ik zag dat de negroïde man naar de achterkant rende van de bus en daar de achterband lek stak met zijn mes.
13.1
Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, opgenomen als pagina’s 34 en 35 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2019116591 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Naar aanleiding van een poging tot doodslag, gepleegd op de Kolveniershof te Goes op maandag 20 mei 2019, omstreeks 08.28 uur, werd door mij, verbalisant [verbalisant] , een onderzoek ingesteld naar de videobeelden van het camerasysteem in de binnenstad van Goes.
08:32:40 uur:
[naam 1] komt terug in beeld komende vanuit de richting Westwal en loopt terug naar zijn bus. [verdachte] loopt achter hem aan. [naam 1] verdwijnt uit beeld. [verdachte] loopt naar de rechter kant van de bus en bukt ter hoogte van het achterwiel.
13.11
De verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 18 juni 2020. Deze verklaring houdt, zakelijk weergegeven, in:
Ik had dorst en ging naar de [winkel] om drinken te halen. Toen sprong [naam 1] uit de auto en sprak mij aan. Hij en [naam 2] zetten de achtervolging in. Hij rende naar zijn auto en is in de auto gegaan.
Feit 5 (voorheen feit 1 onder parketnummer 02-038902-19)
13.12
Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen [naam 4] , opgenomen als pagina 6 tot en met 8 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2019038285 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Op 17 februari 2019 was ik verbalisant, [naam 4] , Buitengewoon Opsporingsambtenaar aangesteld in domein IV Openbaar vervoer, in Vlissingen. Ik hoorde de verdachte hierop naar zowel [naam 10] als naar mij roepen dat wij kankerlijers waren. Ik hoorde zeggen: “Flikker op joh, kankerjood”. Door de meerdere verwensingen die verdachte naar mij deed met kanker voelde ik mij in mijn eer en geweten aangetast.
13.13
Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen [naam 10] , opgenomen als pagina’s 3 en 4 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2019038285 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Op 17 februari 2019 bevond ik mij op het station te Vlissingen. Toen ik onderweg ging werd ik door een medewerker van de NS aangesproken dat de medewerker [naam 4] bij een persoon stond die niet meewerkte. [naam 4] had het paspoort van de man en konden wij de identiteit van de man vaststellen. Ik zag dat man bleek te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1994. [verdachte] werd verbaal agressief en kwam met zijn gezicht tot op 20 centimeter van het gezicht van [naam 4] en riep ga je me nu een kankerboete geven klootzak. Ik hoorde [verdachte] vervolgens zeggen dat [naam 4] een kankerjood was. Vervolgens heeft [verdachte] tegen ons de volgende woorden geroepen: Kankerjood, Kankermongool. Hij bleef ons uitschelden voor kankermongool, kankerlijer en kankerjood.
Feit 9 (voorheen feit 2 onder parketnummer 02-066523-19)
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 9 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 18 juni 2020;
- het proces-verbaal van bevindingen opgenomen als pagina 11 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2019064639 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm;
- het proces-verbaal van bevindingen opgenomen als pagina 10 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2019064639 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm.
Feit 11 (voorheen feit 2 onder parketnummer 02-071378-19)
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 11 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 18 juni 2020;
- het proces-verbaal van bevindingen opgenomen als pagina’s 21 en 22 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2019069873 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm;
- het proces-verbaal van bevindingen opgenomen als pagina’s 34 en 35 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2019069873 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm.