1.5.Nadat verzoekers hun verzoeken om voorlopige voorziening hebben ingediend, heeft de burgemeester de bestreden besluiten opgeschort tot drie dagen na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
2. Verzoekers betwisten dat zij hebben geweigerd de gevraagde informatie te verstrekken. Verzoekers hebben daarbij in eerste instantie gewezen op de informatie die zij in een eerder stadium hebben verstrekt aan de burgemeester en aan het LBB in het kader van het Bibob-onderzoek. De gevraagde informatie ten aanzien van de rol van [betrokkene 1] is volgens verzoekers gegeven en is volgens hen bovendien voorzien van schriftelijk bewijs daaromtrent. Ook menen zij informatie ten aanzien van de financiële afwikkeling te hebben overgelegd. Verzoekers stellen steeds de bereidheid te hebben uitgesproken tot het verstrekken van nadere informatie, indien daarvoor een wettelijke grondslag bestaat. Dat zij daarbij hebben gevraagd om een nadere toelichting ten aanzien van de wettelijke grondslag van de gevraagde informatie, kan hen niet worden aangerekend, zo stellen zij.
Verzoekers stellen verder de relevantie van de gevraagde gegevens voor het nader onderzoek van de burgemeester ter discussie, alsmede de belangenafweging die de burgemeester voorafgaand aan het bestreden besluit heeft verricht.
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht de bestreden besluiten te schorsen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. In artikel 30, derde lid, van de Wet Bibob is – voor zover van belang – bepaald dat de betrokkene het bestuursorgaan de gegevens en bescheiden verschaft, indien onderzoek wordt gedaan met het oog op een beslissing ter zake van de intrekking van een beschikking, onderscheidenlijk de ontbinding van een overeenkomst inzake een overheidsopdracht dan wel de opschorting of ontbinding van een overeenkomst of de beëindiging van een rechtshandeling inzake een vastgoedtransactie.
Artikel 4, eerste lid, van de Wet Bibob bepaalt dat, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 30, derde lid, de weigering van de betrokkene (…) om een formulier als bedoeld in artikel 30, vijfde lid, volledig in te vullen, wordt aangemerkt als ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid.
In artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob is bepaald dat, voor zover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, zij kunnen weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking kunnen intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
strafbare feiten te plegen.
5. Hebben verzoekers geweigerd om de door de burgemeester gevraagde schriftelijke informatie te verstrekken, als bedoeld in artikel 30, derde lid, van de Wet Bibob?
Dat is de vraag die primair aan de voorzieningenrechter voorligt.
6. Ter zitting is met partijen vastgesteld dat met name de inhoud van de brief van verzoekers van 18 mei 2020 van belang is. Daarin heeft de burgemeester de ‘weigering’ gelezen.
Daarbij is tevens met partijen vastgesteld dat tussen hen alleen nog verschil van inzicht bestaat in de beantwoording van vraag 3 uit de brief van 11 mei 2020. Uit het bestreden besluit kan worden afgeleid, en zo heeft de burgemeester ook ter zitting bevestigd, dat de vragen 1 en 2 uit de brief van 11 mei 2020 met het overleggen van de afstandsverklaring van 4 december 2019 zijn beantwoord.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de brief van verzoekers van 18 mei 2020, voor zover relevant, het volgende is vermeld.
“Onder protest van gehoudenheid daartoe zend ik u hierbij namens cliënten de akte waarmee de heer [Betrokkene 3] onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand doet van zijn koopoptie op aandelen in WVB S.A. […]
Met de bijgevoegde akte menen cliënten de door u gestelde vragen te hebben beantwoord en u van de schriftelijke bewijsstukken ten dienaanzien te hebben voorzien.
Voor zover uw vragen tevens betrekking hebben op de door derden uitgevoerde en/of ontvangen betalingen, kunnen cliënten die verzoeken gelet op artikel 30 lid 3 Wet Bibob niet plaatsen, nu die geen verband houden met de ex artikel 30 lid 5 Wet Bibob opgestelde formulieren en de daarin verzochte informatie. […] Indien zou blijken dat cliënten wettelijk gehouden zijn tot het toezenden van nog nadere stukken zullen zij aan een verzoek daartoe vanzelfsprekend onverwijld voldoen.
[…]”
Partijen verschillen van standpunt of vraag 3 met het overleggen van de afstandsverklaring is beantwoord.
7. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) blijkt dat artikel 4 van de Wet Bibob met de nodige terughoudendheid moet worden toegepast, gelet op de ingrijpende consequenties die kunnen worden verbonden aan een weigering om (aanvullende) gegevens te verstrekken.
In de uitspraak van de AbRS van 27 februari 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BC5265) was sprake van een situatie die vergelijkbaar is met de in geding zijnde situatie. In de aangehaalde uitspraak was sprake van een volgens de burgemeester deels onjuiste en deels onvolledige beantwoording van vragen. De AbRS heeft echter vastgesteld dat op alle vragen van de burgemeester is gereageerd, zij het dat voor het antwoord op een van de vragen is verwezen naar de burgemeester van Groningen. Dit is onvoldoende grondslag voor de conclusie dat is geweigerd aanvullende gegevens te verstrekken, aldus de AbRS. 8. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is van een weigering van verzoekers om gegevens te verstrekken geen sprake geweest.
Verzoekers hebben gewezen op artikel 2, onder 3, van de afstandsverklaring. De voorzieningenrechter stelt vast dat daarin is neergelegd dat over de betaling op een later moment nadere afspraken zullen worden gemaakt. Verzoekers hebben ter zitting toegelicht dat zij op 18 mei 2020 niet meer duidelijkheid dan dat konden geven.
Wellicht was het duidelijker geweest om in de brief van 18 mei 2020 voor het antwoord op vraag 3 expliciet te verwijzen naar het genoemde artikel uit de afstandsverklaring. Maar dat verzoekers dat niet hebben gedaan, maakt nog niet dat zij hebben ‘geweigerd’ om gegevens te verstrekken. En dat de afstandsverklaring door de burgemeester ongeloofwaardig wordt geacht zolang betaling van de overeengekomen afkoopsom van € 6.500.000,- niet heeft plaatsgevonden en is aangetoond met bewijsstukken, maakt evenmin dat van een ‘weigering’ om gegevens te verstrekken kan worden gesproken.
De burgemeester heeft de zinsnede
“Voor zover uw vragen tevens betrekking hebben opdedoor derden uitgevoerde en/of ontvangen betalingen …”zo begrepen dat er dus al (door derden) betalingen zijn uitgevoerd of ontvangen, waarvan door verzoekers geen bewijsstukken zijn overgelegd. Verzoekers hebben ter zitting aangegeven dat deze zinsnede niet zo gelezen moet worden en/of is bedoeld. Het woord “de” verwijst terug naar vraag 3 van de burgemeester. Er zijn tot op heden geen nadere afspraken gemaakt over betalingen en er zijn ook nog geen betalingen verricht.
Al met al is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter van een ‘weigering’ als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet Bibob geen sprake geweest. De burgemeester had de exploitatievergunningen van verzoekers dan ook niet op die wettelijke grondslag mogen intrekken.
9. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding voor toewijzing van de verzoeken om voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester in bezwaar alsnog een inhoudelijke heroverweging moet verrichten op basis van de ingediende zienswijzen en bezwaargronden en met inachtneming van het door verzoekers aangeleverde bewijsmateriaal. De voorzieningenrechter zal intussen de bestreden besluiten schorsen tot twee weken na de te nemen besluiten op bezwaar.
10. Nu de bestreden besluiten reeds op basis van de primaire bezwaargrond worden geschorst, komt de voorzieningenrechter aan de bespreking van de overige bezwaargronden niet toe.
11. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst, dient de burgemeester aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht te vergoeden.
De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,= (1 punt voor het indienen van de (gelijkluidende) verzoekschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,= en wegingsfactor 1).