Op 1 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C. van der Ent, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen een besluit van het UWV. Dit besluit, genomen op 17 april 2020, hield in dat verzoeker met ingang van 1 juli 2020 geen recht meer had op een loonaanvullingsuitkering, maar wel op een vervolguitkering van € 839,20 bruto. Verzoeker, die 65 tot 80% arbeidsongeschikt is, stelde dat hij niet in staat was om te voldoen aan de inkomenseis en dat de wijziging van zijn uitkering hem in een financiële noodsituatie zou brengen.
Tijdens de zitting op 17 juni 2020, waar het UWV niet aanwezig was, heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht. Hij heeft aangevoerd dat hij door de coronamaatregelen niet in staat was om deel te nemen aan een re-integratietraject en dat hij daardoor niet goed voorbereid de arbeidsmarkt kan betreden. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat bij de beslissing om een voorlopige voorziening te treffen, een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het UWV verzoeker terecht in aanmerking heeft gebracht voor een vervolguitkering, omdat hij niet voldoet aan de inkomenseis. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de verwachting is dat het besluit van het UWV in bezwaar standhoudt. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.