Overwegingen
De feiten
1. Eiseres is met ingang van 1 juli 2016 geplaatst in de functie van [functie], gewaardeerd op schaal 8.
Zij heeft op 20 februari 2018 een aanvraag op grond van de RAAF ingediend om geplaatst te worden in de functie van [functiebenaming1] gewaardeerd op schaal 10, [functiebenaming2], gewaardeerd op schaal 9.
2. Op 1 november 2018 heeft Teamchef [teamchef] aan eiseres het voornemen van de korpschef uitgereikt om de aanvraag af te wijzen omdat de aan eiseres opgedragen feitelijke werkzaamheden niet in overwegende mate voldoen aan de niveau-indicatoren van de functie van [functiebenaming1], respectievelijk [functiebenaming2]
3. Eiseres heeft een zienswijze op het voornemen naar voren gebracht bij de daartoe ingestelde Adviescommissie Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (Adviescommissie). Ook heeft zij verklaringen en bewijsstukken overgelegd.
Op 4 februari 2019 heeft de Adviescommissie de korpschef geadviseerd om, zoals voorgenomen, de aanvraag af te wijzen.
4. In het primaire besluit heeft de korpschef het advies van de Adviescommissie overgenomen en de aanvraag afgewezen.
5. Over eiseres haar bezwaar tegen het primaire besluit is advies uitgebracht door de Bezwaaradviescommissie RAAF. Zoals door de Bezwaaradviescommissie is geadviseerd heeft de korpschef bij het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
6. Eiseres heeft, samengevat, aangevoerd dat de korpschef ten onrechte geen gevolgen heeft verbonden aan de constatering dat de werkzaamheden van eiseres haar huidige functie overstijgen. Ten onrechte is niet overwogen de hardheidsclausule toe te passen. De korpschef heeft ontoereikend gemotiveerd dat niet in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen van een andere functie uit het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). In dat verband heeft zij aangevoerd dat de korpschef een onjuist toetsingskader hanteert, dat de bewijslastverdeling onredelijk en onbillijk is en dat de korpschef zonder motivering is voorbijgegaan aan de door eiseres betrokken stellingen.
7. De grondslag voor de RAAF wordt gevormd door artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie. Daar is, sinds 24 mei 2016, bepaald dat de ambtenaar een aanvraag kan indienen bij het bevoegd gezag wanneer zijn feitelijke werkzaamheden ten minste één jaar wezenlijk afwijken van de huidige, aan hem opgedragen LFNP-functie, om de feitelijke werkzaamheden overeen te laten komen met een andere LFNP-functie. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld. Die ministeriële regeling is de RAAF.
In artikel 1, aanhef en onderdeel i, van de RAAF wordt onder ‘wezenlijk afwijken’ verstaan: in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van een andere functie als omschreven in het onderdeel ‘kern van de functie’ van de betreffende functie, dan wel overeenkomen met de definitie van het werkterrein, het aandachtsgebied of de specifieke functionaliteit behorende bij de huidige functie opgenomen in de bijlage 4, horende bij artikel 3, vierde lid, van de Regeling vaststelling LFNP.
In artikel 2, eerste lid, van de RAAF is bepaald dat de ambtenaar in de aanvraag aannemelijk maakt dat hij gedurende ten minste één jaar voorafgaand aan de aanvraag, feitelijke werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van zijn huidige functie dan wel overeenkomen met een werkterrein, een aandachtsgebied of een specifieke functionaliteit.
In artikel 3, eerste lid, van de RAAF is bepaald dat het bevoegd gezag de aanvraag toewijst indien de feitelijke werkzaamheden, bedoeld in artikel 2:
b. gedurende ten minste één jaar voorafgaand aan de aanvraag tot wijziging van de functie dan wel wijziging of toekenning van het werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit zijn verricht;
c. wezenlijk afwijken van de huidige functie dan wel van een werkterrein, een aandachtsgebied of een specifieke functionaliteit van de ambtenaar, en
d. niet van kennelijk tijdelijke aard zijn.
In artikel 7 van de RAAF is bepaald dat het bevoegd gezag een bijzondere voorziening kan treffen in individuele gevallen waarin de RAAF niet of niet naar billijkheid voorziet.
8. Partijen verschillen van mening over de vraag of is voldaan aan het vereiste dat is beschreven in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel c van de RAAF, dus over de vraag of de door eiseres feitelijk verrichte werkzaamheden wezenlijk afwijken van haar functie [functie], op de manier die is beschreven in artikel 1, aanhef en onderdeel i van de RAAF. Het gaat om werkzaamheden in de periode gedurende een periode van ten minste een jaar voorafgaand aan 20 februari 2018.
De beoordeling door de rechtbank
9. Over de beroepsgrond dat de korpschef ten onrechte geen gevolgen heeft verbonden aan de constatering dat de werkzaamheden van eiseres haar huidige functie overstijgen, overweegt de rechtbank dat de enkele omstandigheid dat sprake is van overstijgen geen aanleiding geeft om toepassing te geven aan de RAAF. De definitie van ‘wezenlijk afwijken van de huidige functie’, die is gegeven in artikel 1, aanhef en onderdeel i, van de RAAF, spreekt over het ‘in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van een andere functie …’. Dat betekent dat de aanvrager moet vermelden voor welke andere functie hij meent in aanmerking te komen. Dat blijkt ook uit de toelichting bij artikel 2 van de RAAF: “De ambtenaar geeft aan op welke andere functie (…) diens aanvraag betrekking heeft.”
Aan die eis heeft eiseres voldaan. Noch in de RAAF, noch elders is grondslag te vinden voor de opvatting dat de korpschef moet onderzoeken of de werkzaamheden van de aanvrager voldoen aan de niveaubepalende elementen van een andere functie dan de functie waar de aanvraag betrekking op heeft.
Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
10. Aan de beroepsgrond dat de korpschef een onjuist toetsingskader hanteert legt eiseres ten grondslag dat onderzocht had moeten worden welke elementen, die deel uitmaken van de kern van de functie van de beoogde functie discriminerend zijn én het waarderingsniveau bepalen ten opzichte van de eigen functie. Daartoe hadden, volgens eiseres, twee stappen gezet moeten worden, en in de tweede stap dient de vraag te worden beantwoord in welke elementen die zijn beschreven in de ‘kern van de functie’ van de beoogde functie het waarderingsniveau tot uitdrukking komt.
De rechtbank overweegt dat in de toelichting bij de RAAF is uiteengezet dat bij de beoordeling of sprake is van wezenlijk afwijken primair wordt gekeken naar die elementen van de andere functie die bij uitstek het waarderingsniveau van de functie bepalen en die discriminerend (de rechtbank vat dit op als: ‘onderscheidend’) zijn ten opzichte van de huidige functie. “Die elementen staat beschreven in de paragraaf ‘kern van de functie’ van de respectievelijke LFNP-functies.”
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze toelichting dat de vraag of elementen van de beoogde functie bepalend zijn voor het waarderingsniveau van die functie niet afzonderlijke beantwoord hoeft te worden. Uit het feit dat ze in de paragraaf ‘kern van de functie’ zijn opgenomen blijkt reeds dat ze bepalend zijn voor het waarderingsniveau.
Dat de door eiseres beschreven tweede stap moet worden gezet vindt dan ook geen grondslag in de RAAF. In de overwegingen 5.7 en volgende van het advies van de Bezwaaradviescommissie is gemotiveerd uiteengezet dat werkzaamheden van de [functiebenaming1] die zijn beschreven in de ‘kern van de functie’ niét zijn verricht door eiseres. Daarmee is voldoende grondslag verkregen voor afwijzing van de aanvraag.
Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
11. Over de beroepsgronden die betrekking hebben op de bewijslastverdeling en de op de korpschef rustende onderzoeks- en motiveringsplicht overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de RAAF, met name artikel 2, eerste lid, blijkt dat het aan de aanvrager is om aannemelijk te maken dat hij in de daar bedoelde periode de door hem gestelde feitelijke, van de huidige functie afwijkende werkzaamheden heeft verricht.
Eiseres heeft informatie verstrekt in het aanvraagformulier, en haar leidinggevende, Teamchef [teamchef], heeft daar commentaar op gegeven. Uit dat commentaar blijkt dat [teamchef] niet alle door eiseres beschreven werkzaamheden herkent, en zij, [teamchef], heeft de afwijkingen beschreven. Daarop is in aan eiseres gevraagd om met bewijsstukken of op andere wijze aan te tonen dat aan alle niveaubepalende werkzaamheden is voldaan. Eiseres heeft daar op gereageerd, waarna namens de korpschef het gemotiveerde voornemen tot afwijzing van de aanvraag aan eiseres is meegedeeld. Eiseres heeft aanvullende materiaal ingebracht om haar standpunt te ondersteunen. De Adviescommissie heeft alle beschikbare informatie bij haar advisering betrokken. Omdat eiseres het standpunt innam dat het voorgenomen besluit onvoldoende was gemotiveerd heeft de Adviescommissie de feitelijke werkzaamheden nogmaals getoetst aan de niveaubepalende elementen. Daarna is geadviseerd tot afwijzing van de aanvraag, welke advies door de korpschef is gevolgd.
Eisers heeft in beroep niet concreet benoemd welke door haar ingebrachte stellingen en documenten te weinig aandacht hebben gekregen.
Gelet op de beschreven gang van zaken bij de beoordeling van de aanvraag deelt de rechtbank niet de opvatting van eiseres dat de korpschef onvoldoende onderzoek heeft gedaan en dat hij niet heeft gemotiveerd waarom eiseres niet in haar opvattingen wordt gevolgd.
Deze beroepsgronden slagen dan ook niet.
12. Eiseres meent dat ten onrechte niet is overwogen de hardheidsclausule toe te passen, maar zij heeft niet gemotiveerd waarom zich in haar situatie een individueel geval voordoet waarin de RAAF niet of niet naar billijkheid voorziet, zoals bedoeld in artikel 7 van de RAAF. Ook deze beroepsgrond faalt.
13. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
14. Er is geen reden een proceskostenveroordeling uit te spreken.