ECLI:NL:RBZWB:2020:2784

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
AWB- 19_4915
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor strandslaaphuisjes op strandpercelen in Veere

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van 94 daghuisjes op de stranden van Walcheren, een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning om deze om te zetten in 50 strandslaaphuisjes. De Stichting Strandexploitatie Veere (SSV) weigerde echter toestemming voor het gebruik van het strand voor deze strandslaaphuisjes. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere verklaarde de aanvraag voor de omgevingsvergunning te weigeren, omdat er geen toestemming was van de rechthebbende. Eisers maakten bezwaar tegen deze beslissing, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de brief waarin de weigering werd medegedeeld geen besluit was waartegen bezwaar kon worden gemaakt.

Eisers gingen in beroep tegen deze beslissing en startten ook een civiele procedure om de privaatrechtelijke toestemming af te dwingen. De rechtbank heeft op 24 juni 2020 de zaak behandeld en direct mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat eisers geen belanghebbenden zijn, omdat er op het moment van de beslissing geen toestemming was voor het bouwplan en er ook geen civiele procedure aanhangig was die dit zou kunnen veranderen. De rechtbank concludeerde dat het college terecht had gesteld dat het bouwplan niet kon worden verwezenlijkt en dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning daarom niet als zodanig kon worden beschouwd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het college. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4915 WABOA
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 24 juni 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser1] ,te [plaatsnaam] ,
[naam eiser2] ,te [plaatsnaam2] ,
[naam eiser3] ,te [plaatsnaam2] ,
[naam eiser4] ,te [plaatsnaam3] ,
[naam eiser5] ,te [plaatsnaam4] ,
[naam eiser6] ,te [plaatsnaam3] ,
gemachtigde: mr. K.M. Moeliker,
tezamen eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder.

Procesverloop

Eisers zijn eigenaar van 94 daghuisjes die zich bevinden op de stranden aan de zuidwestkust van Walcheren, nabij de strandpaviljoens Kaapduin en Vloed.
Op 26 november 2018 hebben eisers een huurovereenkomst gesloten met de Stichting Strandexploitatie Veere (SSV) voor de huur van 94 strandgedeelten ter grootte van ieder circa 4 m2.
Eisers hebben op 14 december 2018 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het omzetten (bouwen) van de 94 daghuisjes in 50 strandslaaphuisjes.
In februari 2019 heeft de SSV aan eisers medegedeeld dat de toestemming voor het gebruik van het strand voor 50 strandslaaphuisjes wordt geweigerd.
Bij brief van 2 mei 2019 heeft het college aan eisers medegedeeld dat zij door het ontbreken van de toestemming het bouwplan niet kunnen realiseren. Daarom wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
Eisers hebben daar op 5 juni 2019 bezwaar tegen gemaakt.
Het college heeft dat bezwaar bij besluit van 13 augustus 2019 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 2 mei 2019 volgens het college geen besluit is waartegen bezwaar en beroep kan worden ingediend.
Eisers hebben daar op 25 september 2019 beroep tegen ingesteld.
Op 8 november 2019 hebben eisers een civiele procedure bij de rechtbank gestart tegen de SSV en de gemeente Veere om de privaatrechtelijke toestemming af te dwingen.
Het beroep is besproken op de zitting in Middelburg op 24 juni 2020.
Namens eisers waren daarbij [naam eiser6] en de gemachtigde aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H.P. Hofs.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank meteen mondeling uitspraak gedaan.

Overwegingen

Een aanvraag is een verzoek van een belanghebbende aan een bestuursorgaan om een besluit te nemen [1] . Een belanghebbende is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken [2] .
Tegen een besluit kan bezwaar en beroep ingesteld worden [3] .
In deze zaak is de vraag aan de orde of eisers belanghebbenden zijn.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) wordt een aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk in beginsel verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op de door hem ingediende aanvraag.
Dit is anders indien aannemelijk is gemaakt dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. Door de AbRS wordt aangenomen dat dit aannemelijk is wanneer de eigenaar/rechthebbende van de grond waarop het bouwplan betrekking heeft, geen toestemming geeft voor het realiseren van het bouwplan [4] .
Op die uitzondering kan weer een uitzondering van toepassing zijn als een civiele procedure aanhangig is gemaakt om de toestemming af te dwingen. [5]
Hier staat vast dat eisers de civiele procedure hebben opgestart nadat de bestreden beslissing was genomen. Het gaat hier dus om een nieuw feit.
De bestuursrechter toetst of het bestuursorgaan binnen de grenzen van het recht heeft beslist. Dus moet de rechter een besluit beoordelen naar het tijdstip waarop het besluit is genomen (toetsing ex tunc). De rechtbank kan in beginsel geen rekening houden met feiten die pas na het bestreden besluit zijn voorgevallen.
Op 13 augustus 2019 was er geen privaatrechtelijke toestemming van de rechthebbende voor het gebruik van de stranden voor strandslaaphuisjes. Er was op die datum geen sprake van een civielrechtelijke procedure om de toestemming alsnog af te dwingen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het college in het bestreden besluit terecht heeft gesteld dat aannemelijk is dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt.
Dat betekent dat eisers geen belanghebbenden zijn en dat hun verzoek om een omgevingsvergunning geen aanvraag is. De brief van het college van 2 mei 2019 is dus geen besluit waartegen bezwaar of beroep kan worden ingesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het bezwaar van eisers tegen de brief van 2 mei 2019 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van H.D. Sebel, griffier, op 24 juni 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
3.Artikel 8:1 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 7:1 van de Awb.