ECLI:NL:RBZWB:2020:2783

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
AWB- 20_6416
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit door college van burgemeester en wethouders

Op 30 juni 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. E. Türk, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen. Eiseres had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaarschrift, dat betrekking had op haar verzoek om ontheffing van re-integratieverplichtingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de beslistermijn heeft overschreden. Eiseres had het college op 17 december 2019 in gebreke gesteld, en sindsdien waren er meer dan twee weken verstreken zonder dat er een beslissing was genomen. De rechtbank oordeelde dat er geen schriftelijke instemming was van eiseres voor verder uitstel van de beslissing, waardoor de beslistermijn niet was opgeschort. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het college opgedragen binnen vier weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is het college veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 262,50. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
Zaaknummer BRE 20/6416 PW

uitspraak van 30 juni 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , wonende te [plaatsnaam] , eiseres, gemachtigde: mr. E. Türk,

en
het college van burgemeester en wethouder van de gemeente Terneuzen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op haar bezwaarschrift.
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering.
Op 3 februari 2019 heeft eiseres het college gevraagd om haar te ontheffen van haar
re-integratieverplichtingen. Bij besluit van 13 juni 2019 heeft het college haar verzoek afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres op 20 juni 2019 een pro forma bezwaarschrift ingediend en op 15 juli 2019 een aanvullende bezwaarschrift.
Bij brief van 12 september 2019, door het college ontvangen op 16 september 2019, heeft eiseres het college in gebreke gesteld.
Op 14 oktober 2019 informeerde het college eiseres dat de termijn voor het nemen van een besluit met 6 weken wordt verlengd.
Bij email van 17 december 2019 stelde eiseres het college opnieuw in gebreke.
Op 18 december 2019 vond de hoorzitting plaats bij de Commissie voor de bezwaarschriften. Tijdens die hoorzitting werd afgesproken dat het advies wordt aangehouden om eiseres in de gelegenheid te stellen voor 1 februari 2020 een verklaring van de behandelend psychiater over te leggen. Daarna zal het college voor 14 februari 2020 een advies aan de medisch adviseur vragen.
Bij brief van 21 januari 2020, door het college ontvangen op 23 januari 2020, stuurde eiseres een medische verklaring op van behandelend psychiater C. Konya.
Op 6 februari 2020 heeft het college het SAP ingeschakeld voor advies over de mogelijkheden van re-integratie.
Bij brief van 5 maart 2020 meldde eiseres aan het college dat de maximale dwangsom is verbeurd en sommeert zij het college dit bedrag aan haar te betalen.
Bij besluit van 19 maart 2020 weigerde het college dit bedrag te betalen. Het college stelde geen dwangsom verschuldigd te zijn.
Op 30 maart 2020 heeft eiseres hiertegen bezwaar gemaakt.
Op 7 mei 2020 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het door het college niet tijdig nemen van een beslissing op het verzoek van eiseres.
Het college heeft op 26 mei 2020 een verweerschrift ingediend.
2. De termijn voor het indienen van bezwaar bedraagt 6 weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit is bekendgemaakt. [1] Een bestuursorgaan beslist op een bezwaarschrift - als een adviescommissie wordt ingeschakeld - binnen 12 weken na de dag waarop de termijn voor het indienen van bezwaar is verstreken. [2] Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen. [3] Verder uitstel is mogelijk voor zover alle belanghebbenden daarmee instemmen. [4] Het is vaste rechtspraak dat instemming mag niet worden verondersteld. [5] Het bestuursorgaan doet schriftelijk mededeling aan belanghebbenden over de verdaging en/of het uitstel. [6]
Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [7] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [8]
3. Het primaire besluit is op 13 juni 2019 verzonden. De zes weken termijn voor het indienen van bezwaar liep dus tot 25 juli 2019. De twaalf weken termijn voor het nemen van een beslissing op bezwaar duurde daarom tot 17 oktober 2019. Op 14 oktober 2019 heeft het college de beslissing verdaagd met zes weken. Deze termijn liep dus tot 28 november 2019.
De rechtbank stelt vast dat het college de beslistermijn heeft overschreden.
Eiseres heeft het college op 17 december 2019 per mail in gebreke gesteld. Sindsdien zijn meer dan twee weken verstreken.
Tijdens de hoorzitting van 18 december 2019 zijn nadere afspraken gemaakt tussen partijen. In overeenstemming met die afspraken heeft eiseres op 21 januari 2020 een medische verklaring van haar behandelend psychiater C. Konya ingediend en heeft het college op
6 februari 2020 het SAP ingeschakeld voor advies over de mogelijkheden van re-integratie. Dit advies laat nog op zich wachten, omdat er nadere vragen zijn gesteld aan de psychiater, die nog niet beantwoord zijn. Uit het dossier blijkt dat verweerder heeft verondersteld dat eiseres het, gelet op de gemaakte afspraken, eens zou zijn met verder uitstel van de beslissing op bezwaar. Instemming voor verder uitstel is echter niet met eiseres besproken tijdens de hoorzitting en ook niet op enig ander moment expliciet aan eiseres gevraagd. Eiseres heeft niet schriftelijk ingestemd met uitstel en het college heeft geen schriftelijke mededeling gedaan van het uitstel. Dit betekent dat de beslistermijn niet is opgeschort.
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is daarom kennelijk gegrond. Het is de rechtbank niet gebleken dat inmiddels een beslissing op de aanvraag is genomen.
De rechtbank zal daarom een termijn bepalen waarbinnen een besluit dient te worden genomen. Gezien de maatregelen die in Nederland tot voor kort golden om verspreiding van het corona-virus COVID-19 te voorkomen, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bijzondere situatie. [9] De rechtbank zal daarom bepalen dat het college binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit moet nemen en verzenden. De rechtbank zal daarnaast bepalen [10] dat het college een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
4. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op
€ 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 0,50). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, zodat een wegingsfactor van 0,50 geldt.

3. Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
  • draagt het college op
  • bepaalt dat het college aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van
€ 15.000,-;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 30 juni 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
rechter
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Voetnoten

1.artikel 6:7 van de Awb en artikel 6:8, eerste lid, van de Awb
2.artikel 7:10, eerste lid, van de Awb
3.artikel 7:10, derde lid, van de Awb
4.artikel 7:10, vierde lid, aanhef en onder a, van de Awb
5.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 september 2012, gepubliceerd ECLI:NL:CRVB:2012:BX8447 (advisering SAP) of de uitspraak van de CRvB van 14 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1287 (mediation traject)
6.artikel 7:10, vijfde lid, van de Awb
7.artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb en artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb
8.artikel 6:12, tweede lid, van de Awb
9.Als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid van de Awb
10.Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb