ECLI:NL:RBZWB:2020:2757

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
AWB- 19_4495 PKV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft Koninklijke PostNL B.V. beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, dat de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) van een werknemer beëindigde. Het UWV had op 4 juli 2019 besloten de uitkering van de werknemer met ingang van 5 september 2019 te beëindigen. Tijdens de zitting op 13 mei 2020, waar de zaak gevoegd werd behandeld met een andere zaak, heeft het UWV op 28 mei 2020 het bestreden besluit gewijzigd en de werknemer met terugwerkende kracht een IVA-uitkering toegekend. Hierdoor trok verzoekster haar beroep in, maar verzocht het UWV te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geoordeeld dat het UWV in de proceskosten van verzoekster moet worden veroordeeld, omdat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.590,20, inclusief kosten voor rechtsbijstand en andere vergoedingen. De uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus en openbaar gemaakt op 23 juni 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4495 WIA
uitspraak van 23 juni 2020 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

Koninklijke PostNL B.V., te ‘s-Gravenhage, verzoekster,

gemachtigde: mr. L.B.J. Vrolijk,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam werknemer], te [plaatsnaam] , (de werknemer)
gemachtigde: mr. J.J. Jaspers.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 juli 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de beëindiging van de uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van de werknemer met ingang van 5 september 2019.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 mei 2020. De zaak is gevoegd behandeld met het beroep met zaaknummer 19/4037. Verzoekster is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger] . Werknemer is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek geschorst.
Bij besluit van 28 mei 2020 heeft het UWV het bestreden besluit gewijzigd en aan de werknemer met ingang van 13 januari 2018 een IVA-uitkering toegekend.
Vervolgens heeft verzoekster het beroep ingetrokken, met het verzoek het UWV te veroordelen in de proceskosten. Het UWV heeft bij brief van 11 juni 2020 gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 28 mei 2020 dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).
Daarnaast komen de kosten van het rapport van verzekeringsarts Lok van 22 juli 2019 in aanmerking voor vergoeding. Gelet op artikel 2, eerste lid, onder b, van het Bpb en het Besluit tarieven in strafzaken 2003 komt verzoekster voor dat rapport een forfaitaire vergoeding toe. Rekening houdend met een uurtarief in 2019 van € 126,47 en het aantal bestede uren van 3,5 uur bedraagt de vergoeding € 442,65, zijnde € 535,60 inclusief 21% BTW.
Voorts komen de kosten voor de uittreksels uit de Kamer van Koophandel van € 4,60 voor vergoeding in aanmerking.
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 345,- aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.590,20.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 23 juni 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.