ECLI:NL:RBZWB:2020:2721

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
02-264214-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Vliegenberg
  • mr. Fleskens
  • mr. Van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Productie en voorbereiding van synthetische drugs in een drugslab

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juni 2020 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich in een periode van ruim drie maanden schuldig heeft gemaakt aan het bewerken van MDMA en het verrichten van voorbereidingshandelingen voor de productie van MDMA en metamfetamine. De verdachte was eigenaar van een schuur waarin een drugslaboratorium werd aangetroffen, met een aanzienlijke hoeveelheid MDMA en metamfetamine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de productie van synthetische drugs en dat hij opzettelijk deze stoffen aanwezig had in de schuur. De officier van justitie achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging betwistte dat de verdachte een actieve rol had gespeeld in de productie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk de persoon was die op camerabeelden te zien was bij het drugslab en dat hij verantwoordelijk was voor de aanwezigheid van de drugs en de benodigde chemicaliën. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de volksgezondheid en het milieu. De verdachte werd vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar de bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 3 werd gehandhaafd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-264214-19
vonnis van de meervoudige kamer van 30 juni 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. I. Azarkan, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 juni 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Gimbrère, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. betrokken is geweest bij de productie van synthetische drugs in een schuur;
2. dat hij in die schuur een hoeveelheid synthetische drugs aanwezig heeft gehad;
3. dat hij in die schuur stoffen en goederen, waarmee synthetische drugs kunnen worden geproduceerd, aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat zij onder feit 1 niet bewezen acht dat metamfetamine is geproduceerd. Zij acht ook bewezen dat alle feiten “tezamen en in vereniging met anderen” zijn gepleegd.
Zij baseert de betrokkenheid van verdachte bij het aangetroffen drugslab op de inhoud van het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van feit 3.
Ten aanzien van feit 1 voert de raadsman aan dat verdachte slechts verweten kan worden dat hij gelegenheid heeft verschaft om een drugslab op te zetten door zijn loods te verhuren, maar dat niet bewezen kan worden dat hij zo nauw en bewust met anderen die in de loods bezig zouden zijn geweest met de productie van drugs, heeft samengewerkt dat hij als medepleger van die productie kan worden aangemerkt. Verdachte ontkent ten stelligste dat hij de persoon is die op de camerabeelden op de ochtend van 5 november 2019 naast een andere persoon te zien is. De in het dossier vermelde herkenning “met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid” overtuigt niet en kan niet voor het bewijs worden gebruikt. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat verdachte wel op de beelden te zien is, kan alleen waargenomen worden dat hij tonnen uit een bus krijgt aangereikt. Voor het in een overall aangetroffen DNA van verdachte, heeft verdachte volgens de raadsman een plausibele verklaring gegeven.
Voor feit 2 dient vrijspraak te volgen omdat de genoemde drugs zich niet in de machtssfeer van verdachte hebben bevonden. Hij had immers geen sleutel van de loods en wist ook niet dat die sleutel boven de loods werd gelegd.
Ten aanzien van feit 3 stelt de raadsman zich op het standpunt dat slechts bewezen kan worden dat verdachte gelegenheid heeft verschaft om een drugslab op te zetten en dat dit beperkt dient te worden tot de periode van augustus 2019 tot de inval van 5 november 2019.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage (bijlage II) die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.1
De bewijsoverwegingen
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 5 november 2019 op de locatie [adres 2] in Bergen op Zoom in een daar aanwezige schuur een drugslaboratorium is aangetroffen waar MDMA werd bewerkt (via een kristallisatieproces) en waar voorbereidingshandelingen werden verricht voor het bereiden, bewerken en verwerken van MDMA en metamfetamine. Ook werden daar ongeveer 6338 gram MDMA en 200 milliliter metamfetamine aangetroffen.
Deze bevindingen zijn niet door de verdediging betwist.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte een rol bij dit drugslab speelde en zo ja, welke rol.
Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wel degelijk de persoon is die op 5 november 2020 op de camerabeelden is te zien – naast een andere persoon die wordt herkend als medeverdachte [medeverdachte] – als de persoon met laarzen aan die samen met die andere persoon jerrycans c.q. vaten (met chemicaliën) vanuit een bestelbus uitlaadt en die in de schuur waar het drugslab is aangetroffen, wegzet, waarbij verdachte, nadat de bestelbus is weggereden, ook degene is die iets boven de deur van de schuur weglegt of pakt. Uit bevindingen van de verbalisanten leidt de rechtbank af dat verdachte boven die deur een sleutel van de deur van de schuur heeft weggelegd.
De herkenning baseert de rechtbank op de bevindingen van verbalisant [naam 1] die verdachte “met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid” op de beelden herkent als de persoon met de laarzen, en op de bevindingen van verbalisant [naam 2] die de camerabeelden bij genoemde schuur over de periode van 25 oktober 2019 tot en met 5 november 2019 heeft bekeken. [naam 2] verklaart dat de persoon die in die periode een aantal malen met een auto (voor zover te zien een witte auto) aan komt rijden bij de schuur of het terrein bij de schuur verlaat en die op 5 november de tonnen in de schuur bracht, waarbij die persoon kaplaarzen droeg en iets boven de deur weglegde of pakte, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijk steeds dezelfde persoon is. Het viel [naam 2] daarbij op dat het uiterlijk van deze persoon sterk overeen kwam met het uiterlijk van de persoon op de haar getoonde foto van verdachte voor wat betreft de vorm van het gezicht, de haarinplant en de haardracht. [naam 2] heeft ook nog gezien (op 30 oktober 2019) dat deze persoon in een witte Citroën stapte met een kenteken waarin de cijfers en letter combinatie [kenteken] voorkomt.
De rechtbank heeft genoemde camerabeelden over de periode 25 oktober 2019 tot en met 5 november 2019 ambtshalve bekeken en komt tot de conclusie dat de op de terechtzitting aanwezige verdachte inderdaad degene is die door verbalisanten [naam 1] en [naam 2] wordt beschreven als de persoon met de (kap)laarzen. De rechtbank herkent verdachte op deze beelden. Daar komt bij dat de moeder van de vriendin van verdachte een witte Citroën C4 met het kenteken [kenteken] op haar naam had staan, wat de conclusie dat verdachte de persoon is die in die Citroën bij het terrein kwam aangereden, ondersteunt.
Verdachte heeft weliswaar ontkend dat hij op 5 november 2019 bij de [adres 2] was en dat hij de Citroën C4 aan de personen die sinds juli 2019 gebruik maakten van de schuur, had uitgeleend op het moment dat deze auto bij de [adres 2] werd waargenomen, maar de rechtbank acht die verklaring ongeloofwaardig. Los van de herkenning van verdachte als de persoon die op 5 november 2019 (en eerder) bij de schuur is waargenomen, stelt de rechtbank vast dat verdachte pas met deze verklaring is gekomen tijdens zijn verhoor op 21 februari 2020, toen de voor hem belastende feiten en omstandigheden, zoals hierboven vermeld, hem bekend moeten zijn geweest. De wijze waarop volgens verdachte zijn auto bijna dagelijks aan de personen die gebruik maakten van de schuur, zou zijn uitgeleend acht de rechtbank zeer omslachtig en onaannemelijk. Verdachte verklaarde namelijk dat hij dan steeds naar een door die personen bepaalde plaats moest rijden alwaar hij de auto aan hen overhandigde, waarna verdachte lopend zijn bestemming moest zien te bereiken, en hij kreeg zijn auto weer terug op een door die personen bepaalde plaats als zij daarover contact met hem opnamen. Daarnaast acht de rechtbank ongeloofwaardig dat precies op de dagen dat de Citroën C4 op de camerabeelden is te zien, verdachte, zoals hij heeft verklaard, zijn auto (een Citroën C1) had geruild voor de auto van de moeder van zijn vriendin (de Citroën C4) en die aan de eerder genoemde personen had meegegeven.
De verklaring van verdachte dat hij in februari 2019 de woning aan de [adres 2] had gekocht omdat de relatie met zijn vriendin op dat moment niet zo goed liep, en hij een eigen woning nodig had, acht de rechtbank eveneens onaannemelijk. Verdachte heeft die woning (liggend op een terrein van 2.155 m2) op 15 februari 2019 voor een bedrag van € 420.000,= gekocht, zulks terwijl hij volgens eigen zeggen in geldnood verkeerde en hij daar alleen zou gaan wonen. Dat hij toen depressief was, maakt die verklaring niet geloofwaardiger.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank voorts af dat in de woning van verdachte een overall is aangetroffen waarop in de kraag aan de binnenzijde DNA werd aangetroffen dat matchte met het DNA van verdachte en dat aan de buitenzijde van deze overall vlekken zaten die MDMA bevatten. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte zich in de schuur aan de [adres 2] heeft bezig gehouden met de bewerking van MDMA en met voorbereidingshandelingen voor het bewerken/produceren van MDMA.
De door verdachte afgelegde verklaring over een overall die hij ergens in augustus 2019, toen hij een kijkje in de schuur wilde nemen, moest aantrekken van een tweetal personen die toen in de schuur waren, acht de rechtbank, mede in het licht van de overige bewijsmiddelen, evenmin geloofwaardig.
De rechtbank leidt uit dit alles af dat verdachte zijn verklaring op een aantal punten heeft aangepast aan de in het dossier vermelde belastende feiten en omstandigheden om daar een ontlastende draai aan te geven die – in zijn totaliteit en in onderling verband en samenhang bezien - zo onaannemelijk en daardoor ongeloofwaardig is, dat de rechtbank die verklaring terzijde schuift.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen en bovenstaande overwegingen vast dat:
- verdachte de eigenaar was van de schuur waarin het drugslab werd aangetroffen;
- verdachte over een sleutel van de schuur beschikte waarmee hij in het drugslab in de schuur kon komen;
- dat hij in die schuur opzettelijk ongeveer 6388 gram MDMA en 200 milliliter metamfetamine aanwezig had (feit 2);
- dat hij vaten of jerrycans met chemicaliën, benodigd voor de bewerking/bereiding van MDMA en metamfetamine, in de schuur heeft gezet;
- dat hij bezig is geweest met de bewerking van MDMA (feit 1) en de voorbereidingshandelingen voor de bewerking/bereiding van MDMA en metamfetamine (feit 3).
Voor de impliciet door de raadsman ingenomen stelling dat andere personen zich in de schuur hebben bezig gehouden met het bewerken van MDMA, heeft de rechtbank in het dossier geen aanwijzingen aangetroffen.
Met de officier van justitie acht de rechtbank ten aanzien van feit 1 niet bewezen dat verdachte in de schuur aan de [adres 2] ook metamfetamine heeft geproduceerd. De rapportage van het NFI wijst daar onvoldoende op.
Daarmee acht de rechtbank de ten laste gelegde feiten onder 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen.
Voor wat betreft de periode gedurende welke de bewerking van MDMA (onder feit 1) en de voorbereidingshandelingen (onder feit 3) hebben plaatsgevonden, sluit de rechtbank zich aan bij de bevindingen met betrekking tot de dumping van drugsafval (in 147 jerrycans), bevattende PMK en MDMA in aceton, op 29 juli 2019 in het oppervlaktewater van de Nieuwe Roosendaalse Vliet bij de Westelijke Havendijk in Roosendaal. De bij die dumping gebruikte bestelbus blijkt op 26 juli 2019 10 minuten te hebben stilgestaan bij het perceel aan de [adres 2] in Bergen op Zoom. In de schuur aan de [adres 2] werden verpakkingen (etiketten) aangetroffen soortgelijk aan de verpakkingen (etiketten) van het in de Nieuwe Roosendaalse Vliet gedumpte afval, waardoor aannemelijk is dat dit drugsafval afkomstig is van de schuur aan de [adres 2]
De rechtbank zal dan ook - anders dan de officier van justitie die van mening is dat de periode begint in februari 2019 (toen de woning aan de [adres 2] door verdachte werd aangekocht) - “juli 2019” als begin van de periode waarin de feiten 1 en 3 plaatsvonden, aanmerken. De rechtbank heeft uit het dossier onvoldoende aanwijzingen aangetroffen dat het drugslab al in februari 2019 in werking was.
Voor wat betreft de feiten 1 en 2 heeft de rechtbank in het dossier, hoewel er aanwijzingen voor zijn, onvoldoende bewijsaangetroffen om bewezen te kunnen verklaren dat verdachte deze feiten “tezamen en in vereniging met (een) ander(en)” heeft gepleegd. Hij zal dan ook van dat onderdeel van de tenlastelegging met betrekking tot de feiten 1 en 2 worden vrijgesproken.
Wel acht de rechtbank, gelet op de rol die medeverdachte [medeverdachte] op 5 november 2019 bij het uitladen van vaten met chemicalïën heeft gespeeld, wettig en overtuigend bewezen dat bij feit 3 sprake is van “medeplegen”.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van 1 juli 2019 tot en met 05 november 2019 te Bergen op Zoom, opzettelijk heeft bewerkt een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA, een middel vermeld op lijst 1 bij de Opiumwet;
2
op 5 november 2019 te Bergen op Zoom opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6338 gram van een materiaal bevattende MDMA en 200 milliliter van een materiaal bevattende metamfetamine, zijnde MDMA en metamfetamine middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
3
in de periode van 1 juli 2019 tot en met 05 november 2019 te Bergen op Zoom in een schuur op het perceel
[adres 2], tezamen en in vereniging met een ander om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken van MDMA en/of metamfetamine, zijnde MDMA en metamfetamine middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 voor te bereiden en te bevorderen,
- voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij,
verdachte en zijn mededader wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van het delict,
immers, hebben hij, verdachte en/of zijn mededader in voornoemde pleegplaats een grote hoeveelheid jerrycans en/of vaten en/of (andere soorten) verpakkingen met daarin grote hoeveelheden chemicaliën en/of grondstoffen en/of hulpstoffen voorhanden gehad, waaronder zoutzuur en aceton en PMK en Di-0-benzoyl-wijnsteenzuur en
- meerdere onderdelen van een productieopstelling, waaronder vrieskisten en zuurkoolvaten / kristallisatievaten en speciekuipen, voorhanden heeft/hebben gehad,
waarvan verdachte en verdachtes mededader wisten dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman pleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de duur van het ondergane voorarrest niet overschrijdt, gelet op:
- het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor drugsgerelateerde feiten;
- de inhoud van het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport, waaruit de financiële problematiek en de gezondheidsproblemen van verdachte en zijn vriendin blijken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in een periode van in elk geval ruim 3 maanden schuldig gemaakt aan het bewerken (namelijk kristalliseren) van MDMA en het verrichten van voorbereidingshandelingen tot het produceren van MDMA en metamfetamine. Dat deed hij in een aan hem toebehorende schuur/loods op het terrein van de slechts een paar maanden eerder door hem aangekochte woning. De rechtbank kan zich, mede gelet op de bevindingen van de verbalisanten in de woning, niet aan de indruk onttrekken dat verdachte dit perceel met daarop de woning en de schuur slechts heeft aangekocht met de enkele bedoeling om daarop een productielocatie voor synthetische drugs te vestigen.
Daarnaast had verdachte in de schuur een hoeveelheid van ruim 6 kilogram MDMA en 200 milliliter metamfetamine aanwezig.
Op de locatie aan de [adres 2] is ongeveer 795 liter kristallisatieafval (vervuilde aceton met resten MDMA) aangetroffen. Uit berekening bleek dat hiermee ongeveer 250 kilogram MDMA.HCl is vervaardigd. Uitgaande van 150 milligram per XTC-tablet kunnen met deze hoeveelheid MDMA.HCI 1.6 miljoen XTC-tabletten worden vervaardigd. Op basis van het afval is een wederrechtelijk verkregen voordeel geschat van ruim € 200.000,=.
De vervaardiging van en handel in synthetische drugs dient krachtig te worden bestreden. Ze bevatten voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen. Om die reden wordt niet alleen tegen de daadwerkelijke productie ervan, maar ook tegen de voorbereidings-handelingen daartoe, fors opgetreden. Verdachte heeft zich gedurende een forse periode bezig gehouden met deze illegale praktijken en de rechtbank neemt hem dat kwalijk.
Naast het gevaar voor de volksgezondheid schuilen in de productie van synthetische drugs nog andere gevaren. De rechtbank wijst op de schade aan het milieu, veroorzaakt door illegale dumpingen van vrijkomende chemische afvalstoffen, veelal in natuurgebieden, en op het ontploffingsgevaar dat bij de productie van deze drugs aanwezig is. Het opruimen van het drugsafval brengt over het algemeen hoge kosten met zich mee. Ook mag niet uit het oog worden verloren dat met de productie en handel in synthetische drugs veel geld wordt verdiend en dat dit geld wordt “witgewassen”. Dit werkt ontwrichtend op de legale bovenwereld. Zoals eerder is aangehaald, is in onderhavige zaak ook een hele grote partij drugsafval gedumpt in het water van De Nieuwe Roosendaalse Vliet. De kosten voor het opruimen van dit afval waren enorm.
Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en kennelijk slechts gehandeld uit winstbejag.
De rechtbank stelt vast dat op basis van de LOVS-oriëntatiepunten alleen al voor het aanwezig hebben van 6 kilo harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden als uitgangspunt dient.
Bij de bepaling van de duur van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het aantal XTC-tabletten dat, gelet op de hoeveelheid kristallisatieafval, kon worden geproduceerd, de vermoedelijke duur van de productie, de professionaliteit van het laboratorium en de rol van verdachte in het geheel. Verdachte kan in elk geval als eigenaar en als laborant van het aangetroffen laboratorium aan de [adres 2] worden beschouwd, waaruit blijkt dat hij een grote rol in het geheel speelde.
De rechtbank neemt voorts bij de strafmaat in aanmerking dat de feiten 1 en 3 in eendaadse samenloop zijn begaan, omdat het om dezelfde feitelijke handelingen gaat en beide strafbepalingen dezelfde rechtsbelangen beschermen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafsoort en -maat gekeken naar straffen die doorgaans in vergelijkbare strafzaken worden opgelegd.
De rechtbank zal, gelet op al het voorgaande, aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, opleggen. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat geen ruimte voor een andersoortige straf of een kortere onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de raadsman bepleit.
De door verdachte geschetste persoonlijke omstandigheden en de inhoud van het reclasseringsrapport, maken dit niet anders. Verdachte heeft zich immers, ondanks die toen al bestaande persoonlijke omstandigheden, welbewust aan de bewezen verklaarde feiten schuldig gemaakt.
De rechtbank legt een iets lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist nu er bij de feiten 1 en 3 (gedeeltelijk) sprake is van eendaadse samenloop.

7.Het beslag

De raadsman heeft aangevoerd dat onder verdachte een laptop en een telefoon in beslag zijn genomen en hij verzoekt deze voorwerpen aan verdachte terug te geven.
De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen de teruggave van deze voorwerpen, voor zover de in beslag genomen telefoon niet de crypto telefoon betreft die onder verdachte in beslag is genomen.
De rechtbank kan, mede bij gebreke van een beslaglijst en de hoeveelheid aan in beslag genomen voorwerpen, uit het dossier niet achterhalen welke laptop(s) en welke telefoon(s) onder verdachte in beslag zijn genomen, waarvan verdachte nu de teruggave vraagt. Er zijn, voor zover uit het dossier na te gaan, meerdere telefoons en mogelijk meerdere laptops onder verdachte (en/of zijn vriendin [naam 3] ) in beslag genomen.
De rechtbank heeft daardoor niet kunnen constateren óf en zo ja welke goederen er in beslag genomen en nog niet terug gegeven zijn. Zij kan dientengevolge niet vaststellen of de door de raadsman genoemde - niet nader gespecificeerde - voorwerpen mogelijk vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer, hetgeen aan een teruggave in de weg zou staan. De rechtbank is derhalve niet in staat een beslissing te nemen met betrekking tot de teruggave van de door de raadsman genoemde voorwerpen.
De rechtbank vertrouwt erop dat de raadsman en de officier van justitie tot overeenstemming zullen komen over de eventuele teruggave van bedoelde goederen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B,
van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
waarbij de feiten 1 en 3 eendaadse samenloop opleveren voor zover het om MDMA gaat;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Vliegenberg, voorzitter, mr. Fleskens en mr. Van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 juni 2020.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 februari 2019 tot en met 05 november 2019 te Bergen op Zoom, in elk
geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende metamfetamine (telkens) (een) middel(en) vermeld op lijst 1 bij de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, in elk geval (telkens) een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een
materiaal bevattende een of meer middel(en) vermeld op lijst 1 bij de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond D Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 5 november 2019 te Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6338 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of 200 milliliter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine, zijnde MDMA en/of metamfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 februari 2019 tot en met 05 november 2019 te Bergen op Zoom (in een schuur op het perceel
[adres 2] ), althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van MDMA en/of metamfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of metamfetamine, zijnde MDMA en/of metamfetamine (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen
en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij,
verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die delict(en),
immers, heeft hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) op voornoemd(e) tijdstip(pen) in voornoemde pleegplaats, een (deel van een) schuur/loods (de opslagruimte voor de benodigde chemicaliën en/of productieruimte) ter beschikking gesteld en/of
- een grote hoeveelheid jerrycans en/of vaten en/of (andere soorten)verpakkingen met daarin grote hoeveelheden chemicaliën en/of grondstoffen en/of hulpstoffen voorhanden gehad, waaronder zoutzuur en/of aceton en/of PMK en/of Di-0-benzoyl-wijnsteenzuur en/of
- meerdere onderdelen van (een) productieopstelling(en), waaronder een of meerdere: vrieskist(en) en/of zuurkoolvat(en) / kristallisatievat(en) en/of speciekuip (en), voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art lOa lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)