ECLI:NL:RBZWB:2020:2698
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake Ziektewetuitkering
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 11 juli 2019, waarin haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet werd afgewezen. Na een wijziging van het bestreden besluit op 9 april 2020 door het UWV, heeft verzoekster haar beroep ingetrokken. Ze verzocht de rechtbank om het UWV te veroordelen in de proceskosten die zij had gemaakt. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten.
De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, zij het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De rechtbank concludeert dat het UWV gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het UWV te veroordelen in de proceskosten. De kosten worden vastgesteld op € 525,- voor de door een derde verleende rechtsbijstand, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 47,- aan verzoekster dient te vergoeden, waardoor een aparte veroordeling hiervoor niet nodig is. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan op 22 juni 2020, waarbij de rechter mr. G.M.J. Kok en griffier mr. M.A. de Rooij aanwezig waren. De uitspraak is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.