ECLI:NL:RBZWB:2020:2697

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
AWB- 19_4037 PKV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 4 juli 2019, waarin zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd beëindigd per 5 september 2019. Het onderzoek ter zitting vond plaats op 13 mei 2020 in Breda, waar verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.J. Jaspers. Het UWV was vertegenwoordigd door een gemachtigde. Tijdens de zitting werd het onderzoek geschorst.

Op 28 mei 2020 heeft het UWV het bestreden besluit gewijzigd en verzoeker een IVA-uitkering toegekend met terugwerkende kracht tot 13 januari 2018. Hierop heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. Het UWV heeft gereageerd op dit verzoek in een brief van 11 juni 2020.

De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank oordeelt dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het UWV te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten zijn vastgesteld op € 1.050,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het UWV het griffierecht van € 47,- aan verzoeker dient te vergoeden, maar dat hiervoor geen veroordeling nodig is.

De rechtbank heeft de beslissing op 23 juni 2020 genomen en deze is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Verzoeker kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak verzet aantekenen bij de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4037 WIA
uitspraak van 23 juni 2020 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [plaatsnaam] , verzoeker,

gemachtigde: mr. J.J. Jaspers,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 juli 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de beëindiging van zijn uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 5 september 2019.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 mei 2020. De zaak is gevoegd behandeld met het beroep met zaaknummer 19/4495. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger] . Ter zitting is het onderzoek geschorst.
Bij besluit van 28 mei 2020 heeft het UWV het bestreden besluit gewijzigd en aan verzoeker met ingang van 13 januari 2018 een IVA-uitkering toegekend.
Vervolgens heeft verzoeker het beroep ingetrokken, met het verzoek het UWV te veroordelen in de proceskosten. Het UWV heeft bij brief van 11 juni 2020 gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 28 mei 2020 dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 47,- aan verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.050,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 23 juni 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.