ECLI:NL:RBZWB:2020:2697
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit inzake WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 4 juli 2019, waarin zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd beëindigd per 5 september 2019. Het onderzoek ter zitting vond plaats op 13 mei 2020 in Breda, waar verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.J. Jaspers. Het UWV was vertegenwoordigd door een gemachtigde. Tijdens de zitting werd het onderzoek geschorst.
Op 28 mei 2020 heeft het UWV het bestreden besluit gewijzigd en verzoeker een IVA-uitkering toegekend met terugwerkende kracht tot 13 januari 2018. Hierop heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. Het UWV heeft gereageerd op dit verzoek in een brief van 11 juni 2020.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank oordeelt dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het UWV te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten zijn vastgesteld op € 1.050,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het UWV het griffierecht van € 47,- aan verzoeker dient te vergoeden, maar dat hiervoor geen veroordeling nodig is.
De rechtbank heeft de beslissing op 23 juni 2020 genomen en deze is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Verzoeker kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak verzet aantekenen bij de rechtbank.