ECLI:NL:RBZWB:2020:2676

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
AWB- 20_6835 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten opleiding

Op 25 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. F. Sarrari, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de ISD Brabantse Wal, dat zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor opleidingskosten had afgewezen. Verzoeker had op 3 juni 2020 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 mei 2020 en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Participatiewet de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was, maar dat de ISD terecht had gesteld dat de opleidingskosten geen noodzakelijke kosten waren in de zin van artikel 35 van de Participatiewet. Verzoeker had een opleiding tot vrachtwagenchauffeur gevolgd, maar was niet geslaagd en had de kosten van de opleiding zelf gemaakt. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de kosten noodzakelijk waren om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en werd er geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6835 VV

uitspraak van 25 juni 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , wonende te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. F. Sarrari, advocaat te Bergen op Zoom,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom (ISD Brabantse Wal: de ISD), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft op 3 juni 2020 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 mei 2020 (bestreden besluit) van de ISD inzake de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand. Ook heeft hij op 6 juni 2020 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker is begonnen aan een opleiding tot vrachtwagenchauffeur. Hij heeft meerdere keren examen gedaan, maar is steeds gezakt. De opleider Consolid wil nu de opleidingskosten terug.
Op 3 mei 2020 heeft verzoeker bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet voor deze opleidingskosten van Consolid, in totaal een bedrag van
€ 6.936,90.
Bij het bestreden besluit heeft de ISD de aanvraag van verzoeker afgewezen, omdat niet is gebleken dat het gaat om uit bijzondere omstandigheden voorvloeiende noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35 van de Participatiewet.
2. Verzoeker heeft in zijn verzoek om een voorlopige voorziening, samengevat, aangevoerd dat het wel gaat om uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten, die niet uit de algemene bijstandsnorm kunnen worden voldaan.
De kosten zijn uit nood gemaakt om een betaalde baan te kunnen verkrijgen. Consolid bood baangarantie. Helaas is de opleiding niet met succes afgerond. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om het college op te dragen per direct een voorschot van
€ 6.936,90 toe te kennen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Bij het nemen van een beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Daarbij zal de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen beslissing niet in stand kan blijven, moeten worden beantwoord.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er een voldoende spoedeisend belang. De ISD heeft het spoedeisend belang ook niet betwist.
5. Het gaat in deze zaak om bijzondere bijstand. Dat is geregeld in artikel 35 van de Participatiewet. Bij de toepassing van dit artikel dient - voor zover hier van belang - eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
6. Niet in geschil is dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, maar partijen verschillen wel van mening over de vraag of deze kosten noodzakelijk waren.
De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag ontkennend. Dit wordt als volgt gemotiveerd.
Uit het curriculum vitae van verzoeker, dat zich onder de stukken bevindt, blijkt onder andere dat hij verschillende opleidingen en cursussen heeft gedaan, zoals de leraren opleiding Turks, maar ook een pre-master en een master Islamitische geestelijke verzorging. Daarnaast heeft verzoeker ook werkervaring, voornamelijk als leraar en onderwijsassistent. Verder blijkt uit de stukken dat verzoeker in 2017 een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen heeft gedaan. Deze aanvraag heeft geleid tot een onderzoek in het kader van een indicatie banenafspraak. Verzoeker heeft geen indicatie banenafspraak gekregen, omdat hij het minimumloon kan verdienen. Gelet op het bovenstaande heeft verzoeker naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door hem gevolgde opleiding in dit geval noodzakelijk was om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. Bovendien staat vast dat verzoeker deze opleiding tot vrachtwagen-chauffeur op eigen initiatief is gaan volgen en dat de klantmanager van de ISD hem meerdere keren heeft aangegeven dat de kosten van de opleiding tot vrachtwagenchauffeur te hoog waren en dat die niet door de ISD vergoed zouden worden.
7. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de ISD zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de opleidingskosten geen noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet waren. Nu het bestreden besluit naar verwachting in rechte stand kan houden, is er geen reden om tot het treffen van een voorlopige voorziening over te gaan.
8. Het bovenstaande leidt ertoe dat het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling is geen reden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.M. Zandbergen, griffier, op 25 juni 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak is geen (hoger) beroep mogelijk.