ECLI:NL:RBZWB:2020:2665

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
02/372785 HA RK 20-114
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in arbeidsovereenkomst geschil

Op 18 juni 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker, die zich niet kon vinden in de gang van zaken tijdens een telefonische zitting op 27 mei 2020. Het wrakingsverzoek was ingediend op 31 mei 2020 en betrof de kantonrechter mr. Hindriks, die de regie voerde tijdens de zitting. De verzoeker stelde dat de rechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt door zijn gemachtigde herhaaldelijk het woord te ontnemen en door opmerkingen te maken die de indruk wekten dat de vader van de verzoeker verantwoordelijk zou zijn voor het betalen van achterstallig loon. De rechter ontkende deze beschuldigingen en gaf aan dat haar regievoering bedoeld was om de zitting gestructureerd te laten verlopen, vooral gezien de telefonische aard van de zitting. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet tijdig had gewraakt en dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees van de verzoeker voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de behandeling van de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het verzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 02/372785 HA RK 20-114
Beslissing van 18 juni 2020 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van:
[verzoeker] ,
woonachtig aan de [adres] ,
verzoeker,
gemachtigde [naam gem] .

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het wrakingsverzoek, gedateerd 31 mei 2020;
  • het bericht van de gewraakte rechter, gedateerd 2 juni 2020, waarin staat dat zij niet in de wraking berust;
  • het proces-verbaal, door de rechtbank ontvangen op 3 juni 2020, van de telefonische zitting van 27 mei 2020;
  • de pleitnota van verzoeker, door de rechtbank ontvangen op 8 juni 2020;
  • de processtukken zoals opgenomen in het dossier van de rechtbank in de hoofdzaak;
  • de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer ter zitting van 11 juni 2020, waarbij aanwezig waren: de gemachtigde van verzoeker en de gewraakte rechter.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Hindriks (hierna: de rechter), optredend als kantonrechter in de zaak met zaaknummer 8416149 AZ VERZ 20-34 (hierna: de hoofdzaak) op de gronden die verzoeker heeft uiteengezet in zijn wrakingsverzoek.
2.2.
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.Feiten

In de hoofdzaak heeft [naam] verzocht om de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst door verzoeker te vernietigen en het loon door te betalen.

4.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft aangevoerd, kort weergegeven, dat de rechter de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt doordat:
  • zijn gemachtigde veelvuldig het woord werd ontzegd, terwijl de advocaat van de wederpartij telkens het woord kreeg als hij daarom vroeg. De rechter zou hebben laten blijken dat sprake was van tijdsdruk, maar dit mag – ondanks Corona – geen reden zijn om het verweer van verzoeker in te perken. De rechter wilde bepalen wat de gemachtigde van verzoeker zei;
  • de rechter zou hebben gesteld dat de vader van verzoeker het achterstallige loon dan maar moet betalen, terwijl de rechter daar niet over gaat.
Verzoeker stelt dat het proces-verbaal van de telefonische zitting van 27 mei 2020 juist op deze punten onvolledig is.

5.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft aangevoerd dat:
 betwijfeld kan worden of het verzoek tot wraking tijdig is gedaan;
  • het klopt dat zij de gemachtigde van verzoeker een aantal malen het woord heeft ontnomen. Dit hoort bij regievoering ter zitting en bij een telefonische zitting is die regievoering wat strakker dan anders. Toen zij naar de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst vroeg, wilde zij graag een antwoord van verzoeker omdat hij bij die totstandkoming aanwezig was;
  • zij niet heeft willen bepalen wat de gemachtigde van verzoeker zei;
  • het pertinent onjuist is dat zij zou hebben gezegd dat de vader van verzoeker dan maar moet betalen. Zij heeft alleen gevraagd of er niet iemand anders is die kan betalen.

6.De beoordeling

Beoordelingskader
6.1.
Op grond van artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 37, eerste lid, Rv wordt het verzoek tot wraking gedaan, zodra de feiten of omstandigheden als hiervoor bedoeld aan de verzoeker bekend zijn geworden.
6.2.
Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunt geldt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Ten aanzien van de tijdigheid van het verzoek
6.3.
De wrakingskamer overweegt dat alle gronden die aanleiding hebben gegeven tot wraking zich hebben voorgedaan ter (telefonische) zitting. Gelet op artikel 37, eerste lid, Rv moet het verzoek dus in principe ter zitting of kort daarna zijn gedaan. Naar het oordeel van de wrakingskamer is het verzoek niet tardief. Het verzoek is weliswaar vier dagen na de zitting gedateerd, maar omdat het een telefonische zitting betrof is het voorstelbaar dat hetgeen tijdens die zitting is besproken iets langer moest bezinken.
Beoordeling van de gronden
6.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer kan uit geen van de door verzoeker aangevoerde wrakingsgronden, ook niet in onderlinge samenhang bezien, een zwaarwegende omstandigheid als bedoeld in 6.2 worden afgeleid.
6.5.
De wrakingskamer stelt voorop dat het proces-verbaal van de zitting een zakelijke weergave is van hetgeen is besproken en geen letterlijke weergave. Voorts weerspreekt de rechter niet dat zij de gemachtigde van verzoeker een aantal malen het woord heeft ontnomen. Naar het oordeel van de wrakingskamer brengt deze omstandigheid in het onderhavige geval geen vooringenomenheid mee. De wrakingskamer neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Voor een ordentelijk verloop van de zitting is het van belang dat de rechter regie voert, zodat de zitting gestructureerd verloopt en partijen niet door elkaar spreken. Tijdens een telefonische zitting is het risico van door elkaar spreken wat groter en het is denkbaar dat de regievoering dan wat strakker is.
Het is niet ongebruikelijk dat een rechter niet de gemachtigde maar de vertegenwoordigde bevraagt over feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan in aanwezigheid van de vertegenwoordigde en waar de gemachtigde niet bij aanwezig was. Uit het proces-verbaal van de telefonische zitting kan worden opgemaakt dat de gemachtigde van verzoeker veelvuldig het woord heeft gevoerd en dat hem is gevraagd of hij nog iets wilde aanvullen. Tijdens de zitting van de wrakingskamer heeft de gemachtigde van verzoeker dit ook desgevraagd bevestigd.
6.6.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is niet aannemelijk geworden dat de rechter wilde bepalen wat de gemachtigde van verzoeker zou zeggen. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verzoeker één voorbeeld genoemd, waarbij hij heeft verwezen naar passages in het proces-verbaal van de telefonische zitting. De wrakingskamer overweegt dat aan de gemachtigde van verzoeker is gevraagd om te reageren op een opmerking van de wederpartij en dat daarbij is gezegd dat hij niet in herhaling hoeft te vallen. Het is, in het kader van hoor en wederhoor, niet ongebruikelijk en zeker niet ongepast dat een rechter vraagt om te reageren op een stelling van de wederpartij. Dat is gezegd dat de gemachtigde niet in herhaling hoeft te vallen is gepast in het kader van regievoering en wijst niet op het willen bepalen van wat er gezegd wordt; maar juist van wat niet (nogmaals) gezegd wordt.
6.7.
Tot slot heeft de wrakingskamer geen reden om aan te nemen dat de rechter heeft gesuggereerd dat de gemachtigde van verzoeker dan maar (een deel van) de schuld van zijn zoon moest betalen. En zelfs indien dit wel met zoveel woorden zou zijn gezegd, brengt dit nog geen vooringenomenheid mee.
6.8.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter ten aanzien van verzoeker vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is.
6.9.
Dit alles leidt ertoe dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

7.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met zaaknummer: 8416149 AZ VERZ 20-34 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 18 juni 2020, door mr. Peters, voorzitter, mr. Van de Sande en mr. Pellikaan, leden van de wrakingskamer, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Van Wijk, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.