Op 18 juni 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker, die zich niet kon vinden in de gang van zaken tijdens een telefonische zitting op 27 mei 2020. Het wrakingsverzoek was ingediend op 31 mei 2020 en betrof de kantonrechter mr. Hindriks, die de regie voerde tijdens de zitting. De verzoeker stelde dat de rechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt door zijn gemachtigde herhaaldelijk het woord te ontnemen en door opmerkingen te maken die de indruk wekten dat de vader van de verzoeker verantwoordelijk zou zijn voor het betalen van achterstallig loon. De rechter ontkende deze beschuldigingen en gaf aan dat haar regievoering bedoeld was om de zitting gestructureerd te laten verlopen, vooral gezien de telefonische aard van de zitting. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet tijdig had gewraakt en dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees van de verzoeker voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de behandeling van de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het verzoek.