ECLI:NL:RBZWB:2020:2656

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5708
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor aanleg uitweg in Goirle

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een V.O.F. uit Goirle, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de aanleg van een uitweg, welke door het college was afgewezen. Het college had de aanvraag afgewezen op basis van het argument dat de omgevingsvergunning in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg moest worden geweigerd. Eiseres stelde dat de vergunning van rechtswege was verleend, omdat het college te laat had beslist op haar aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn was opgeschort door het college, waardoor de vergunning niet van rechtswege was verleend. De rechtbank concludeerde dat het college de vergunning terecht had geweigerd, maar dat de motivering van het bestreden besluit niet deugdelijk was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, en veroordeelde het college tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5708 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] V.O.F., te Goirle, eiseres

gemachtigde: [gemachtigde] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 13 februari 2019 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag van eiseres voor een omgevingsvergunning voor de aanleg van een uitweg, afgewezen.
In het besluit van 25 september 2019 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard, onder wijziging van de motivering.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat op basis van het dossier uit van de volgende feiten.
Eiseres runt een melkveehouderij aan de Beeksedijk in Goirle. Zij maakt hiervoor gebruik van meerdere naast elkaar gelegen agrarische percelen, onder andere de percelen kadastraal bekend als gemeente Goirle, sectie I, 100 en sectie I, 232.
Er zijn momenteel twee uitwegen vanaf de percelen naar de Beeksedijk . Eén van de uitwegen bevindt zich direct tegen de uitrit van een buurman aan (hierna: uitweg 1). De andere uitweg ligt op een ander perceel (hierna: uitweg 2), zo’n 400 meter verderop. Eiseres maakt minder intensief gebruik van deze laatste uitweg.
Op 23 november 2018 heeft eiseres een aanvraag gedaan voor het aanleggen van een nieuwe uitweg (hierna: de gewenste uitweg), niet ver van uitweg 1.
Bij brief van 28 november 2018 heeft het college eiseres gevraagd om een aantal bij de aanvraag ontbrekende stukken in te leveren. Daarbij is aan eiseres medegedeeld dat de beslistermijn, op grond van artikel 4:15 van de Awb, is opgeschort tot de dag waarop de gegevens door het college zijn ontvangen.
Eiseres heeft de ontbrekende stukken alsnog opgestuurd op 4 december 2018.
Bij besluit van 8 januari 2019 heeft het college de beslistermijn met zes weken opgeschort. De reden hiervoor was dat het college meer tijd wenste om de overgelegde stukken bij het besluit te betrekken.
Op 22 januari 2019 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen een verkeerskundige van de gemeente Goirle en eiseres. De verkeerskundige heeft tijdens dit gesprek aangegeven dat de omgevingsvergunning mogelijk kon worden verleend, mits eiseres uitweg 1 zou laten vervallen. Eiseres is hier niet mee akkoord gegaan. Zij heeft op haar beurt voorgesteld uitweg 2 te verwijderen.
Bij het primaire besluit heeft het college de aanvraag afgewezen.
Eiseres heeft op 27 maart 2019 bezwaar gemaakt tegen deze beslissing.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard, onder wijziging van de motivering. Volgens het college moet de omgevingsvergunning in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg worden geweigerd.
2. Eiseres voert, samengevat, aan dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, nu het college te laat heeft beslist op haar aanvraag. De gewenste uitweg zal geen negatieve invloed hebben op het veilig en doelmatig gebruik van de weg, zodat er geen grond is voor afwijzing van de aanvraag. Dat dit wel het geval zou zijn is onvoldoende gemotiveerd. Het aantal verkeersbewegingen zal in ieder geval niet toenemen.
3. Voor de leesbaarheid zijn de wettelijke bepalingen opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Is de omgevingsvergunning van rechtswege verleend?
4.1.
Op 23 november 2018 heeft het college de aanvraag van eiseres ontvangen. Het college had vervolgens acht weken de tijd om een beslissing te nemen. [1] Bij brief van 29 november 2018 heeft het college eiseres gevraagd enkele ontbrekende stukken op te sturen. Dit heeft eiseres op 4 december 2018 gedaan. Artikel 4:15, eerste lid, onder a, van de Awb, bepaalt dat de beslistermijn dan wordt opgeschort met ingang van de dag na die waarop het college verzocht heeft om deze gegevens tot de dag waarop eiseres haar aanvraag heeft aangevuld. De beslistermijn is dus opgeschort van 30 november 2018 tot 4 december 2018.
4.2.
Vervolgens heeft het college de beslistermijn bij besluit van 8 januari 2019 nog eens met zes weken opgeschort, zodat het nog langer de tijd had om te beslissen. Het college was op grond van artikel 3.9, tweede lid, van de Wabo, ook bevoegd de beslistermijn te verlengen. Hierdoor liep de beslistermijn tot 19 februari 2019. Het college heeft vóór 19 februari 2019 een besluit genomen en was hiermee dus op tijd. De vergunning is niet van rechtswege verleend. Eiseres krijgt op dit punt geen gelijk.
Wat is het juridisch kader?
5.1.
Op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wabo, mag niemand een uitweg maken zonder omgevingsvergunning, indien in een gemeentelijke verordening is bepaald dat hiervoor een omgevingsvergunning is vereist.
5.2.
In artikel 2.12 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2016 (hierna: de APV) van de gemeente Goirle is bepaald dat het verboden is zonder vergunning een uitweg te maken naar de weg. Eiseres heeft dus een omgevingsvergunning nodig.
In het derde lid van dit artikel staat vervolgens dat een vergunning kan worden geweigerd in het belang van:
( a) de bruikbaarheid van de weg,
( b) het veilig en doelmatig gebruik van de weg,
( c) de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving, of
( d) de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.
5.3.
De vergunningaanvraag van eiseres kon alleen worden geweigerd op één van deze gronden. [2] Het college heeft bij de beoordeling van de vraag of één van de gronden aan verlening van de omgevingsvergunning in de weg staat wel beoordelingsruimte. [3] De rechtbank moet het besluit van het college daarom terughoudend toetsen en beoordelen of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vergunning dient te worden geweigerd in het belang van één van de vier gronden.
5.4.
Het college heeft de omgevingsvergunning geweigerd in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg (de b-grond).
In de Beleidsregels Omgevingsvergunning Uitweg gemeente Goirle 2013 (hierna: de Beleidsregels) zijn de weigeringsgronden uit de APV verder uitgewerkt. Artikel 2.2 van de Beleidsregels geeft aan onder welke omstandigheden een aanvraag in ieder geval wordt geweigerd in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg.
Kon de vergunning worden geweigerd in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg?
6.1.
Het college heeft aan de weigering in de eerste plaats artikel 2.2 sub e van de Beleidsregels ten grondslag gelegd. Hierin staat dat een vergunning in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg in ieder geval wordt geweigerd, als de inrit komt te liggen op een plaats waar de aanliggende rijbaan zodanig smal is dat de inrit wegens te beperkte manoeuvreerruimte met een personenauto niet direct kan worden ingereden.
6.2.
In dit geval staat vast dat ook een gedeelte van de andere weghelft van de Beeksedijk zal moeten worden gebruikt om de draai te kunnen maken als de gewenste uitweg met een landbouwvoertuig wordt betreden of verlaten. Omdat in de Beleidsregels alleen wordt gesproken over personenauto’s en niet over landbouwvoertuigen, is deze vaststelling onvoldoende om artikel 2.2 sub e van de Beleidsregels als weigeringsgrond te hanteren. Het college kon sub e dus niet aan het bestreden besluit ten grondslag leggen.
Het college stelt pas voor het eerst in het verweerschrift van 30 maart 2020 dat de gewenste uitweg ook niet direct in kan worden gereden met een personenauto. Nu dit niet aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, terwijl dit wordt weersproken door eiseres en ook nergens anders uit blijkt dat dit het geval is, gaat de rechtbank hieraan voorbij.
Artikel 2.2 sub e van de Beleidsregels staat dus niet in de weg aan verlening van de omgevingsvergunning. Het bestreden besluit is op dit punt niet deugdelijk gemotiveerd.
7.1.
Het college heeft de weigering daarnaast gebaseerd op artikel 2.2 sub l van de Beleidsregels. Hierin staat dat een vergunning in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg wordt geweigerd, indien de inrit komt te liggen aan een gebiedsontsluitingsweg, waarbij verwacht wordt dat de inrit een negatieve invloed zal hebben op de verkeersveiligheid of doorstroming als gevolg van een te groot snelheidsverschil of verhoogde kans op een onjuiste perceptie.
7.2
Vast staat dat de Beeksedijk een dergelijke gebiedsontsluitingsweg is. De Beeksedijk vormt namelijk de verbindingsweg tussen Goirle en Hilvarenbeek. Het college meent dat de gewenste uitweg een negatieve invloed zal hebben op de verkeersveiligheid en doorstroming, nu er een groot snelheidsverschil bestaat tussen de (landbouw)voertuigen die vanaf het perceel van eiseres de weg op zullen draaien en het overige verkeer op de Beeksedijk . Alleen als uitweg 1 zou worden opgeheven, is het college bereid de omgevingsvergunning te verlenen. Het aantal verkeersbewegingen zal op dat punt dan niet verdwijnen, nu de uitweg van de buurman blijft bestaan, maar wel afnemen. Indien de gewenste uitweg echter wordt toegestaan in aanvulling op uitweg 1, kunnen het aantal verkeersbewegingen op de Beeksedijk juist toenemen, zo staat in het bestreden besluit.
7.3.
Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt niet deugdelijk is gemotiveerd. Om te kunnen beoordelen of sprake zal zijn van een negatieve invloed op de verkeersveiligheid of doorstroming zal namelijk een vergelijking gemaakt moeten worden tussen de huidige en de gewenste situatie. In de huidige situatie maakt eiseres gebruik van uitweg 1 en van uitweg 2. In de gewenste situatie zal er een extra uitweg bijkomen. Niet valt in te zien dat dit enkele feit ook zal leiden tot extra voertuigen die van de uitwegen gebruik zullen maken. Eiseres wenst haar bedrijf ook niet uit te breiden. Waarom het aantal verkeersbewegingen op de Beeksedijk volgens het college dan toch zal toenemen is niet duidelijk. Een dergelijke toename is in ieder geval geen direct logisch gevolg van de aanleg van een extra uitweg. Dit heeft hoogstens tot gevolg dat het verkeer van en naar het perceel van eiseres zal worden verspreid over drie, in plaats van over twee uitwegen.
7.4.
In het verweerschrift komt het college terug op dit standpunt en stelt het juist dat haar oordeel
nietis gebaseerd op een verwachte toename in het gebruik van de Beeksedijk . Volgens het college zal elke toevoeging van een uitweg die gebruikt gaat worden door grote en langzame landbouwvoertuigen een verslechtering van de verkeersveiligheid opleveren, omdat daarmee een extra potentieel gevaarlijk punt aan de weg wordt toegevoegd. Deze overweging is zo niet terug te vinden in het bestreden besluit, zodat er om deze reden al sprake is van een motiveringsgebrek. Dit betekent dat het bestreden besluit moet worden vernietigd.
7.5.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
In het verweerschrift neemt het college als uitgangspunt dat elke uitweg een potentieel gevaarlijk punt is, waar het snelheidsverschil tussen enerzijds snel autoverkeer en anderzijds langzaam rijdend afslaand of oprijdend landbouwverkeer zich kan voordoen en waar de kans op een onjuist snelheidsperceptie groter is. Dit uitgangpunt acht de rechtbank niet onbegrijpelijk of onredelijk.
Voorts licht het college toe dat artikel 3.1 van de Beleidsregels niet zo dient te worden gelezen dat voor een bedrijfskavel zonder meer twee uitwegen zijn toegestaan. De vergunningplicht geldt voor elke uitweg en elke uitweg behoort te worden getoetst aan de weigeringsgronden van de APV en de uitwerking daarvan in de Beleidsregels. Anders dan bij woonkavels kunnen voor bedrijfskavels meer dan twee uitwegen worden toegestaan wanneer de grootte van het perceel of de logistiek op het terrein daar om vraagt. De rechtbank volgt deze uitleg van de APV en de Beleidsregels. De omgevingsvergunning is geweigerd in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg. Dat er al een uitweg is vanaf het perceel van eiseres, wordt meegewogen in het kader van deze weigeringsgrond en de belangenafweging die het college dient te maken. De uitleg die het college aan de Beleidsregels geeft acht de rechtbank in overeenstemming met het doel en de strekking van het stelsel van uitwegvergunningen.
In het licht van deze uitgangspunten vindt de rechtbank het standpunt van het college dat toevoeging van de gewenste uitrit een verslechtering van de verkeersveiligheid vormt die niet opweegt tegen de belangen van eiseres bij het hebben van een tweede uitrit op hetzelfde perceel, niet onredelijk of onvoldoende gemotiveerd. Dit geldt te meer nu eiseres het (bedrijfs)belang van een tweede uitrit op het perceel niet (nader) heeft onderbouwd.
7.6.
Eiseres heeft tot slot gewezen op de omstandigheid dat het college wél bereid is de omgevingsvergunning te verlenen, indien eiseres uitweg 1 zou laten vervallen, maar het voorstel om een verder gelegen uitweg te laten vervallen niet accepteert. Eiseres vindt dit standpunt onbegrijpelijk omdat na het vervallen van uitweg 1 de daarnaast gelegen uitrit van de buurman blijft bestaan.
Volgens het college mitigeert het vervallen van een veel verder gelegen uitweg op een heel ander perceel niet of in mindere mate het effect van twee relatief dicht bij elkaar gelegen uitritten voor dit deel van de weg. Het opheffen van de bestaande uitweg op het perceel van eiseres ‘in ruil’ voor de nieuwe gewenste uitweg zou de bestaande – niet optimale – verkeerssituatie in het betrokken wegdeel per saldo niet veel beter of slechter maken. Vanuit de gedachte dat daarmee tegemoet kon worden gekomen aan de wens van eiseres om de uitweg op het perceel te verleggen, was het college bereid daaraan mee te werken.
Ook dit standpunt van het college acht de rechtbank niet onbegrijpelijk of onredelijk. Indien het voorstel van eiseres zou worden gevolgd, en een verderop gelegen uitweg zou vervallen, zou dit betekenen dat op korte afstand drie uitritten voor landbouwvoertuigen zouden komen te liggen. Het standpunt van het college dat dit vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid niet wenselijk is, omdat het risico op een onjuiste inschatting van overige weggebruikers groter is, acht de rechtbank niet onredelijk.
7.7.
De rechtbank concludeert dan ook dat de motivering die het college in het verweerschrift heeft gegeven, de weigering van de gevraagde (uitweg)vergunning wel voldoende onderbouwt. Dit betekent dat de rechtbank de gevolgen van het bestreden besluit in stand laat.
8. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. De rechtbank zal het college daarbij veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, zowel in bezwaar als in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 345,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.H.J. Vermariën, rechter, in aanwezigheid van J.J.P.M. van Gestel, griffier, op 19 juni 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Artikel 4:13, eerste lid, van de Awb luidt:
Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
Artikel 4:15, eerste lid, onder a, van de Awb luidt:
De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan:
de aanvrager krachtens artikel 4:5 uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
artikel 2.2, eerste lid onder e, van de Wabo luidt:
Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen,
geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren onder omgevingsvergunning.
artikel 2.18 van de Wabo luidt:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo luidt:
Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag (…).
Artikel 3.9, tweede lid, van de Wabo luidt:
Het bevoegd gezag kan de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. Het maakt zijn besluit daartoe bekend binnen de eerstbedoelde termijn. Het doet daarvan tevens zo spoedig mogelijk mededeling op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.
Artikel 2.12 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2016 van de gemeente Goirle luidt:
1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. een uitweg te maken naar de weg;
b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;
c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:
a. de bruikbaarheid van de weg;
b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.
4. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Waterschapskeur.
Artikel 2.2, sub e en l, van de Beleidsregels Omgevingsvergunning Uitweg gemeente Goirle 2013 luidt:
Een vergunning wordt in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg in ieder geval geweigerd als, door het maken of veranderen van een inrit, de inrit komt te liggen:
e. op een plaats waar de aanliggende rijbaan zodanig smal is dat de inrit wegens te beperkte manoeuvreerruimte met een personenauto niet direct kan worden ingereden;
l. aan een gebiedsontsluitingsweg, waarbij verwacht wordt dat de inrit een negatieve invloed zal hebben op de verkeersveiligheid of doorstroming als gevolg van een te groot snelheidsverschil of verhoogde kans op een onjuiste perceptie.

Voetnoten

1.Dit is bepaald in artikel 4:13, eerste lid, van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 3.9, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Dit is bepaald in artikel 2.18 van de Wabo.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1457 en van 26 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2705.