ECLI:NL:RBZWB:2020:2642

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
AWB- 19_4244
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake WW-uitkering en niet-ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van [plaatsnaam], beroep ingesteld tegen besluiten van het UWV met betrekking tot haar aanvraag voor een WW-uitkering. Eiseres had op 16 augustus 2018 een WW-uitkering aangevraagd, maar het UWV heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Op 18 maart 2019 heeft het UWV de aanvraag opnieuw niet in behandeling genomen, omdat deze niet compleet was. Eiseres heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 maart 2019, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft op 8 augustus 2019 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van het UWV. Tijdens de zitting op 13 mei 2020 heeft de rechtbank vastgesteld dat het UWV het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het besluit niet op de juiste wijze aan eiseres bekend was gemaakt. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen om de WW-uitkering aan eiseres toe te kennen met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2018, met uitzondering van de periode van 16 augustus 2018 tot en met 19 september 2018, die niet tot uitbetaling komt. De rechtbank heeft ook bepaald dat het UWV het griffierecht aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4244 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres], [plaatsnaam], eiseres

en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 18 maart 2019 (primair besluit I) heeft het UWV de aanvraag van eiseres voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) niet in behandeling genomen.
In het besluit van 24 juni 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen een besluit van 26 maart 2019 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft op 8 augustus 2019 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 20 september 2019 (primair besluit II) heeft het UWV met ingang van 1 augustus 2018 alsnog een WW-uitkering aan eiseres toegekend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 13 mei 2020. Hierbij waren aanwezig eiseres en [naam tolk] als tolk. Namens het UWV was mr. J.W. van Schaik aanwezig.

Feiten en omstandigheden

1. Eiseres heeft op 16 augustus 2018 een WW-uitkering aangevraagd met ingang van 1 augustus 2018, omdat haar dienstverband bij [bedrijf] toen is beëindigd. Bij brief van 5 september 2018 heeft het UWV haar verzocht om een kopie van de arbeidsovereenkomst en de beëindigings- of vaststellingsovereenkomst met [bedrijf]. Eiseres heeft hier niet op gereageerd, waardoor het UWV de aanvraag van eiseres bij besluit van 10 september 2018 niet in behandeling heeft genomen.
Op 14 februari 2019 heeft eiseres opnieuw een WW-uitkering aangevraagd wegens de beëindiging van haar dienstverband bij [bedrijf], dit keer met 2 augustus 2018 als gewenste ingangsdatum. Bij besluit van 18 maart 2019 (primair besluit I) heeft het UWV ook deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat deze nog altijd niet compleet is.
Bij afzonderlijke aanvraag van 14 februari 2019 heeft eiseres een WW-uitkering aangevraagd per 12 februari 2019 wegens de beëindiging van haar dienstverband bij [naam B.V.] Bij besluit van 26 maart 2019 heeft het UWV deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet aan de wekeneis voldoet.
Op 20 maart 2019 heeft eiseres een kopie van haar arbeidsovereenkomst met [bedrijf] en stukken omtrent de afwijzing van haar aanvraag voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) overgelegd.
Op 1 mei 2019 heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een WW-uitkering per 1 augustus 2018 ontvangen. Bij brief van 14 mei 2019 heeft het UWV de ontvangst van het bezwaar bevestigd, waarbij is opgemerkt dat deze niet is ondertekend. Eiseres is daarom in de gelegenheid gesteld om dit verzuim voor 11 juni 2019 te herstellen. Omdat eiseres hier niet op heeft gereageerd, heeft het UWV bij het bestreden besluit het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 26 maart 2019 niet-ontvankelijk verklaard.
In het verweerschrift van 16 september 2019 stelt het UWV dat uit het dossier niet blijkt dat er al een inhoudelijke beoordeling van de WW-aanvraag van eiseres heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de op 20 maart 2019 door haar toegezonden stukken. Bij brief van 10 oktober 2019 heeft het UWV aangegeven dat die inhoudelijke beoordeling inmiddels heeft plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan is bij besluit van 20 september 2019 alsnog met ingang van 1 augustus 2018 een WW-uitkering aan eiseres toegekend. Over de periode van 1 augustus 2018 tot en met 19 september 2018 komt deze echter niet tot uitbetaling, omdat zij geen uitkering kan krijgen over periodes die meer dan 26 weken voor de dag liggen waarop de WW-aanvraag is ingediend. Het UWV heeft verzocht dit besluit op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij deze procedure te betrekken als nieuwe beslissing op de aanvraag van 14 februari 2019.

Beroepsgronden

2. Eiseres stelt dat het UWV in gebreke is gebleven en nalatig is geweest in een aantal afhandelingen rond haar WW-uitkering. Zij stelt dat zij naar aanleiding van haar eerste aanvraag van 16 augustus 2018 nooit brieven heeft ontvangen van het UWV. Na haar tweede aanvraag heeft zij telefonisch contact gehad met het UWV wegens het uitblijven van een reactie, daarna heeft zij alsnog stukken opgestuurd. Zij stelt ook telefonisch contact te hebben gehad met een medewerker van het UWV over haar bezwaarschrift en de bijbehorende documenten. Alles was compleet, alleen een handtekening ontbrak. Daarom heeft eiseres alsnog alles inclusief handtekening opgestuurd. Hierop heeft het UWV een reactie gestuurd naar haar oude adres.

Wettelijk kader

3. Uit artikel 35 van de WW volgt dat de uitkering niet wordt betaald over perioden gelegen voor 26 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het UWV is bevoegd in bijzondere gevallen af te wijken van de eerste zin.

Ontvankelijkheid

4. Op grond van de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Die termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Het UWV heeft in het verweerschrift erkend dat het bestreden besluit niet op de juiste wijze aan eiseres bekend is gemaakt, omdat deze niet naar het juiste adres is verzonden. De rechtbank is met het UWV van oordeel dat hieruit volgt dat eiseres niet kan worden tegengeworpen dat zij haar beroep pas op 8 augustus 2019 en daarmee niet binnen zes weken nadat het besluit was genomen, heeft ingediend. Niet-ontvankelijkverklaring blijft daarom achterwege en de rechtbank zal de zaak inhoudelijk beoordelen.

Overwegingen

Ten aanzien van het bestreden besluit
5.1
In het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 26 maart 2019 niet-ontvankelijk verklaard. Ter zitting heeft het UWV gesteld dat dit niet juist is, aangezien het bezwaar van eiseres zich richtte tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag voor een WW-uitkering met ingang van 1 augustus 2018 en daarmee tegen het besluit van 18 maart 2019 (primair besluit I). Eiseres heeft daarop ter zitting bevestigd dat zij niet betwist dat er op basis van het dienstverband bij [naam B.V.]. geen recht op een WW-uitkering bestaat. De rechtbank stelt dan ook vast dat het besluit van 26 maart 2019 in deze procedure niet in geschil is.
Verder heeft het UWV zich in het verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat ook de herstel verzuimbrief van 14 mei 2019 niet naar het juiste adres is verzonden.
5.2
Gelet op de geconstateerde gebreken kan het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank niet in stand blijven. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
Ten aanzien van het besluit van 20 september 2019
6.1
Bij primair besluit I heeft het UWV de aanvraag van eiseres van 14 februari 2019 voor een WW-uitkering met ingang van 2 augustus 2018 niet in behandeling genomen. Bij het (hangende deze beroepsprocedure genomen) besluit van 20 september 2019 heeft het UWV echter alsnog een WW-uitkering aan eiseres toegekend met ingang van 1 augustus 2018. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld wat de juridische status van dit besluit is.
6.2
Het UWV heeft zich in het verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat dit een nieuw besluit betreft op de aanvraag van 14 februari 2019, naar aanleiding van de stukken die eiseres op 20 maart 2019 heeft overgelegd. Het besluit van 20 september 2019 dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook te worden aangemerkt als een primair besluit (primair besluit II). Voor zover het beroep van eiseres is gericht tegen dit besluit, dient dit te worden aangemerkt als een bezwaarschrift dat in beginsel voor verdere behandeling aan het UWV moet worden doorgezonden. De bezwaarfase bij het bestuursorgaan dient immers doorlopen te worden voordat er beroep kan worden ingesteld. Ter zitting heeft de rechtbank bovenstaande met partijen besproken. Partijen hebben daarop ingestemd met een rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter als bedoeld in artikel 7:1a van de Awb. Uitgaande hiervan neemt de rechtbank het bezwaar, mede gelet op de proceseconomie, als rechtstreeks beroep inhoudelijk in behandeling.
6.3
Bij primair besluit II heeft het UWV met ingang van 1 augustus 2018 een WW-uitkering aan eiseres toegekend. Deze komt over de periode van 1 augustus 2018 tot en met 19 september 2018 echter niet tot uitbetaling volgens het UWV, nu uit artikel 35 van de WW volgt dat de uitkering niet wordt betaald over perioden gelegen voor 26 weken voorafgaand aan de aanvraag. Het UWV heeft daarbij dus 20 maart 2019 aangemerkt als aanvraagdatum, omdat toen de benodigde stukken van eiseres zijn ontvangen.
Ter zitting heeft het UWV gesteld dat dit niet juist is, aangezien de aanvraag is ingediend op 14 februari 2019. Teruggerekend vanaf die datum, heeft 16 augustus 2018 te gelden als eerste dag waarop de uitkering tot uitbetaling kan komen. Daarbij dient 1 augustus 2018 aangehouden te worden als ingangsdatum, omdat de op de aanvraag van 14 februari 2019 vermelde ingangsdatum van 2 augustus 2018 een kennelijke verschrijving van eiseres betreft. Dat betekent dat de uitkering enkel over de periode van 1 augustus 2018 tot en met 16 augustus 2018 niet tot uitbetaling komt. Indien de rechtbank het UWV hierin volgt, zal een nabetaling over de periode van 16 augustus 2018 tot en met 19 september 2018 volgen.
6.4
Eiseres heeft hierop ter zitting aangegeven dat zij van mening is dat de WW-uitkering vanaf 1 augustus 2018 uitbetaald dient te worden. Zij stelt dat zij al op 16 augustus 2018 een WW-uitkering aangevraagd, maar dat zij daarop nooit een reactie van het UWV heeft ontvangen. De rechtbank constateert dat eiseres op het aanvraagformulier [adres] te [plaatsnaam] als haar woonadres heeft vermeld. De herstel verzuimbrief van 5 september 2018 is naar dat adres verzonden. Ook het besluit van 10 september 2018, waarin de aanvraag buiten behandeling is gesteld, is naar [adres] te [plaatsnaam] verzonden. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij in mei 2019 is verhuisd naar haar huidige adres, [huidig adres] te [plaatsnaam]. Hieruit volgt dat het UWV de brieven van 5 en 10 september 2018 naar het juiste adres heeft verzonden. Ter zitting heeft eiseres bovendien aangegeven dat zij een van deze twee brieven destijds wel heeft ontvangen. Eiseres wordt dan ook niet gevolgd in haar stelling dat zij nooit brieven heeft ontvangen van het UWV naar aanleiding van haar aanvraag van 16 augustus 2018. Uit het dossier blijkt bovendien niet dat eiseres hierover in de periode tussen het besluit van 10 september 2018 en haar tweede aanvraag van 14 februari 2019 contact heeft opgenomen met het UWV. Ter zitting heeft eiseres wel gesteld dat zij meerdere malen langs is geweest bij het UWV kantoor in Tilburg, maar zij heeft dit niet met stukken onderbouwd. Het UWV heeft ter zitting toegelicht dat uit het registratiesysteem van het Klant Contact Centrum enkel blijkt dat op 4 september 2018 is geprobeerd telefonisch contact met eiseres op te nemen, wat niet gelukt is. Het eerstvolgende geregistreerde contact dateert van 12 maart 2019. Gesteld noch gebleken is dat eiseres op enig moment bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 10 september 2018.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het besluit van 10 september 2018, waarin de aanvraag van 16 augustus 2018 buiten behandeling is gesteld, in rechte vast staat, zodat deze niet meer kan worden betwist. Tevens volgt hieruit dat het UWV terecht niet uitgaat van 16 augustus 2018 bij het bepalen van de ingangsdatum van (de uitbetaling van) de WW-uitkering van eiseres.
6.5
Gelet op wat in het voorgaande is overwogen, in combinatie met artikel 35 van de WW, volgt de rechtbank het UWV in de stelling dat de WW-uitkering waar eiseres met ingang van 1 augustus 2018 recht op heeft, tot 16 augustus 2018 niet tot uitbetaling kan komen. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden aangedragen die maken dat het UWV hier in haar geval van af had moeten wijken.
6.6
Uit het voorgaande volgt dat het rechtstreeks beroep tegen primair besluit II gegrond moet worden verklaard en dat het besluit moet worden vernietigd voor zover daarbij is bepaald dat de WW-uitkering in de periode van 16 augustus 2018 tot en met 19 september 2018 niet tot uitbetaling komt. Voor het overige blijft primair besluit II in stand.

Conclusie

7. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond en de rechtbank zal dat besluit vernietigen. De rechtbank zal primair besluit I herroepen, aangezien met primair besluit II een nieuw besluit is genomen op eiseres’ aanvraag van 14 februari 2019. Het rechtsreeks beroep tegen primair besluit II is eveneens gegrond en wordt vernietigd voor zover daarin is bepaald dat de WW-uitkering niet tot uitbetaling komt over de periode van 16 augustus 2018 tot en met 19 september 2018. Het UWV zal zorg moeten dragen voor de nabetaling over die periode als genoemd in overweging 6.3.
8. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
9. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept primair besluit I;
  • verklaart het rechtstreeks beroep tegen primair besluit II gegrond en vernietigt primair besluit II voor zover daarbij is bepaald dat de WW-uitkering in de periode van 16 augustus 2018 tot en met 19 september 2018 niet tot uitbetaling komt;
  • bepaalt dat primair besluit II voor het overige in stand blijft;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 11 juni 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.