ECLI:NL:RBZWB:2020:2539

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
AWB- 20_876
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor verbouwing van slachterij naar woning

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout. De eiser, wonende op een aangrenzend perceel, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college om een omgevingsvergunning te verlenen aan vergunninghoudster voor de verbouwing van een voormalige slachterij naar een woning. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 25 juli 2019, waarin de vergunning werd verleend, en het college heeft in het bestreden besluit van 19 december 2019 het bezwaar ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 2 juni 2020 zijn de standpunten van beide partijen besproken. Eiser heeft aangevoerd dat de bouw van de woning op de erfgrens ernstige overlast zal veroorzaken en zijn privacy zal aantasten. Hij betwist niet dat het bouwplan voldoet aan het bestemmingsplan en de bouwvoorschriften, maar vindt dat zijn belangen in de beoordeling meegewogen moeten worden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de bezwaren van eiser geen rol kunnen spelen bij de beoordeling van de aanvraag, omdat het college geen ruimte heeft om belangen van derden mee te wegen als het bouwplan voldoet aan de geldende regels. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat de vergunning terecht is verleend op basis van de geldende wet- en regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/876 WABOA
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2020 in de zaak tussen
[eiser], te [plaatsnaam], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout (het college), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghoudster], te [plaatsnaam], vergunninghoudster,
gemachtigde: mr. J. de Roo.
Procesverloop
In het besluit van 25 juli 2019 (het primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster voor de verbouwing/renovatie van het pand aan de [adres] in [plaatsnaam].
In het besluit van 19 december 2019 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank van 2 juni 2020. Hierbij waren aanwezig eiser, mr. M. Roels namens het college, vergunninghoudster en haar gemachtigde.
Overwegingen

1.Feiten

Op 15 mei 2019 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de verbouwing/renovatie van het pand aan de [adres] in [plaatsnaam]. Het bouwplan voorziet erin dat de voormalige slachterij wordt omgebouwd tot woning.
In het primaire besluit heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Eiser woont op het aangrenzende perceel aan de [perceel] in [plaatsnaam].
Bij het bestreden besluit heeft het college, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie Algemene wet bestuursrecht Oosterhout (de Commissie), de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Volgens de Commissie voldoet de aanvraag aan het bestemmingsplan [bestemmingsplan] en aan de overige toetsingsgronden. Er is sprake van een gebonden beschikking en voor een belangenafweging is geen plaats, zo stelt de Commissie.

2.Beroepsgronden

Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het bouwplan voorziet in de bouw van een woning op de erfgrens van het perceel waar eerst een slachterij was gevestigd. Op het dak van de woning moet een dakkapel komen van 7 tot 8 meter breed. Op het dak van de slachterij staat geen dakkapel en bovendien wordt er niet gewoond. Eiser heeft de afgelopen 20 jaar nooit overlast gehad van de slachterij.
Verder geeft eiser aan dat het college zich op het standpunt stelt dat er geen ruimte is voor een belangenafweging. Volgens hem strookt dit standpunt niet met wat er in de verleende omgevingsvergunning staat, namelijk: ‘
Belanghebbenden die door deze beschikking rechtstreeks in hun belangen worden getroffen kunnen daartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht bezwaren indienen’.
Volgens eiser gaan de bouwwerkzaamheden ernstige overlast veroorzaken, wordt zijn privacy fors aangetast, zijn woongenot verminderd en de waarde van zijn perceel negatief beïnvloed.

3.Wettelijk kader

Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo moet een omgevingsvergunning worden geweigerd als het bouwplan niet voldoet aan - kort gezegd - het Bouwbesluit (a), de bouwverordening (b), het bestemmingsplan of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, van de Wro (c) of de redelijke eisen van welstand (d).

4.Toetsing door het college

Het college heeft de aanvraag getoetst aan het ter plaatse geldende bestemmingsplan [bestemmingsplan]
Het college meent dat het bouwplan van vergunninghoudster past binnen het bestemmingsplan op de gronden met de enkelbestemming ‘Gemengd-1’ met bouwvlak, de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’, de functieaanduidingen ‘detailhandel’ en ‘kantoor’, met maximale bouwhoogte zes meter en maximale goothoogte drie meter.
Volgens het college is de functiewijziging (van slachterij naar woning) in overeenstemming met artikel 7 van de planvoorschriften. In artikel 7.1, lid a, van de planvoorschriften is immers bepaald dat wonen is toegestaan. Ook de aangevraagde winkel/praktijkruimte op de begane grond aan de voorzijde met een oppervlakte van 25,7 m2 is op grond van artikel 7.5.2 van de planvoorschriften toegestaan, nu de vloeroppervlakte daarvan minder dan 50 m2 bedraagt.
Het college stelt dat het bouwplan ook in overeenstemming is met artikel 17 van de planvoorschriften, inhoudende de waarden van archeologie. Nu de uitbreiding minder dan 100 m2 bedraagt, is een archeologisch onderzoek ingevolge artikel 17.2 onder b van de planvoorschriften niet noodzakelijk.
Ten slotte stelt het college dat het aannemelijk is gemaakt dat de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens voldoen aan de voorschriften van het Bouwbesluit, de bouwverordening en de redelijke eisen van welstand, omdat het gebied welstandsvrij is.
Het college heeft geconcludeerd dat geen van de weigeringsgronden van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo zich voordoet. Daarom heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend.

5.Beoordeling

5.1.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo met zich brengt dat de in dat artikel bedoelde omgevingsvergunning moet worden geweigerd als zich één of meer van de daarin genoemde weigeringsgronden voordoen. Doen zich daarentegen geen van de genoemde weigeringsgronden voor, dan moet het college de vergunning verlenen. Er is dan sprake van een gebonden beschikking en dan heeft het college geen ruimte om belangen van derden mee te wegen.
5.2.
Ter zitting heeft eiser bevestigd dat hij niet betwist dat het bouwplan van vergunninghoudster past binnen het bestemmingsplan en niet in strijd is met het Bouwbesluit, de bouwverordening en de redelijke eisen van welstand. Eiser vindt dat zijn belangen moeten worden meegewogen. De rechtbank begrijpt dat die belangen zijn: vrees voor stof en (geluids-)overlast van de bouwwerkzaamheden, aantasting van zijn privacy door inkijk in zijn tuin met zwembad, afname van zijn woongenot en waardevermindering van zijn perceel. Daarbij merkt eiser op dat gebouwd wordt tot de erfgrens en dat er een dakkapel aan zijn kant komt.
5.3.
De rechtbank is met het college van oordeel dat de door eiser genoemde bezwaren geen rol kunnen spelen bij de beoordeling van de aanvraag van vergunninghoudster. Aangezien het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan, het Bouwbesluit, de bouwverordening of de redelijke eisen van welstand, moest het college gelet op het in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo neergelegde limitatief-imperatieve stelsel de omgevingsvergunning verlenen.
Ten aanzien van de door eiser genoemde zin in het primaire besluit dat hij als belanghebbende bezwaren mocht indienen, overweegt de rechtbank dat een bestuursorgaan verplicht is om een rechtsmiddelenclausule op te nemen in besluiten. Op grond van de Awb worden alleen bezwaren van belanghebbenden in behandeling genomen. Eiser is door het college terecht als belanghebbende aangemerkt, omdat zijn perceel grenst aan het perceel van vergunninghoudster en hij daar ook zicht op heeft. Of vervolgens ook zijn belangen kunnen worden meegewogen bij de beoordeling van de aanvraag van vergunningshoudster, hangt af van het toetsingskader en de bezwaren die hij heeft ingediend. De bezwaren die eiser in dit geval heeft aangevoerd kunnen - zoals al in rechtsoverweging 5.3. is overwogen - niet leiden tot een weigering of aanpassing van de omgevingsvergunning, omdat die bezwaren geen betrekking hebben op één van de toepasselijke weigeringsgronden. Als de gevraagde omgevingsvergunning past binnen alle ruimtelijke regels die ter plaatse gelden, heeft het college geen ruimte om belangen van omwonenden mee te wegen.
5.4.
Met betrekking tot de vrees voor overlast tijdens de bouwwerkzaamheden merkt de rechtbank op dat men enige - tijdelijke - overlast van elkaar moet dulden. De rechtbank geeft eiser en vergunninghoudster mee goed met elkaar te blijven communiceren.

6.Conclusie

Nu de beroepsgronden van eiser niet slagen, zal het beroep ongegrond worden verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 12 juni 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.