ECLI:NL:RBZWB:2020:2538

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
AWB- 19_6558
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke handhaving van opslag en verwerking van materialen op perceel in Breda

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van Breda, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiseres had een handhavingsverzoek ingediend tegen de bedrijfsmatige opslag van materialen op een perceel in haar omgeving. Het college had dit verzoek afgewezen in een besluit van 5 juni 2019, en dit besluit werd later in een bestreden besluit van 20 november 2019 gehandhaafd. Eiseres was het niet eens met deze besluiten en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie op het perceel. De toezichthouder had op 26 april en 18 juni 2019 controles uitgevoerd, maar de rechtbank oordeelde dat de processen-verbaal van deze controles niet voldoende informatie bevatten om te concluderen dat er geen sprake was van bedrijfsmatige activiteiten. De rechtbank oordeelde dat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom de opslag van materialen niet als bedrijfsmatig kon worden aangemerkt en dat het besluit om niet handhavend op te treden, een motiveringsgebrek vertoonde.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het college ook het griffierecht aan eiseres moest vergoeden. De rechtbank benadrukte dat een eenmaal ingetrokken handhavingsverzoek niet zomaar kan worden herroepen en dat eiseres een nieuw verzoek moet indienen als zij opnieuw handhaving tegen het bouwwerk wenst.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6558 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: [gemachtigde],
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda (het college),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 5 juni 2019 (het primaire besluit) heeft het college het verzoek van eiseres tot handhaving in verband met de bedrijfsmatige opslag van materialen op het perceel [perceel] in Breda afgewezen.
In het besluit van 20 november 2019 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Door de uitbraak van het coronavirus heeft het onderzoek ter zitting in Breda op 23 april 2020 niet kunnen plaatsvinden. Partijen hebben toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres woont op het adres [adres] in [plaatsnaam]. Op 11 februari 2019 heeft zij het college verzocht om handhavend op te treden tegen de opslag en verwerking van een grote hoeveelheid oud metaal en andere materialen en tegen de bouw van een bouwwerk (garage/carport) zonder omgevingsvergunning op het naastgelegen perceel [perceel] in [plaatsnaam] (het perceel).
Bij brief van 18 februari 2019 heeft eiseres het handhavingsverzoek tegen de bouw van het bouwwerk ingetrokken. Op 26 februari 2019 heeft zij verzocht dit gedeelte van het handhavingsverzoek alsnog in behandeling te nemen.
Bij het primaire besluit heeft het college het handhavingsverzoek met betrekking tot de opgeslagen materialen afgewezen.
Op 10 juni 2019 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 6 augustus 2019 heeft er een hoorzitting ten overstaan van de Adviescommissie bezwaarschriften (de commissie) plaatsgevonden.
Op 30 september 2019 heeft de commissie advies uitgebracht. De commissie is van mening dat het besluit onvoldoende onderbouwd is en adviseert om alsnog te onderzoeken of er sprake is van strijd met het bestemmingsplan en naar aanleiding daarvan het handhavingsverzoek gemotiveerd af te wijzen of handhavingsmaatregelen te nemen.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Volgens het college is uit meerdere controles niet gebleken dat er op het perceel bedrijfsmatige werkzaamheden plaatsvinden met apparaten die op een bedrijfsmatige activiteit duiden.
2. In geschil is of het college het verzoek tot handhaving terecht heeft afgewezen.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende is onderbouwd, omdat uit de processen-verbaal van de controles op 26 april 2019 en 18 juni 2019 niet blijkt dat de opgeslagen materialen vanaf de openbare weg niet zichtbaar zijn. De aan het besluit ten grondslag liggende onderzoeken zijn volgens eiseres onvolledig en onzorgvuldig uitgevoerd. Verder heeft de toezichthouder op 18 juni 2019 geconstateerd dat zich een grote hoeveelheid opgeslagen materialen op het perceel bevond, maar heeft hij nagelaten te onderzoeken of de eigenaar van het perceel een inzamelingsvergunning heeft. Ook is niet onderzocht of er sprake is van bodemverontreiniging door lekkende vloeistoffen.
Verder is eiseres van mening dat het college het handhavingsverzoek met betrekking tot de carport alsnog in behandeling moest nemen. Volgens eiseres is de carport in strijd met het bestemmingsplan.
4. Het college betwist niet dat er op het achtererf veel materialen zijn opgeslagen, maar stelt zich op het standpunt dat het gebruik van het perceel niet strijdig is met de geldende woonbestemming. Volgens het college is er geen sprake van bedrijfsmatige activiteiten, dan wel kunnen de omvang en de intensiteit hiervan als zeer gering worden gekwalificeerd. Bovendien zijn de opgeslagen materialen vanaf de openbare weg en de aanliggende percelen niet zichtbaar. Verder is bij geen van de controles gebleken dat er werkzaamheden aan de materialen of transportbewegingen plaatsvinden. De opslag moet eerder als een hobby worden gezien. Het college ziet onvoldoende basis om over te gaan tot handhavend optreden.
Het college stelt zich verder op het standpunt geen brief te hebben ontvangen met het verzoek alsnog handhavend op te treden tegen de carport. Bovendien moet na een eenmaal ingetrokken handhavingsverzoek een nieuw handhavingsverzoek worden ingediend, aldus het college.
5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
6.1.
Het perceel is gelegen in het Bestemmingsplan [bestemmingsplan] (het bestemmingsplan) en op het perceel rust de enkelbestemming ‘Wonen’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’.
De eigenaar van het perceel is niet ingeschreven in het register van de Kamer van Koophandel, zodat de vraag of sprake is van een bedrijfsmatige activiteit hieruit niet kan worden afgeleid. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] , de vraag of het gebruik in strijd is met de woonbestemming moet worden beantwoord aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik gezien zijn aard, intensiteit en omvang heeft.
Om de situatie ter plaatse te kunnen beoordelen, zijn controles uitgevoerd door de toezichthouder. Het bestreden besluit is gebaseerd op de processen-verbaal van 26 april 2019 en 18 juni 2019. Op 26 april 2019 heeft de toezichthouder het perceel slechts vanaf de entreepoort kunnen waarnemen. De bijgevoegde luchtfoto’s dateren van 2018 en zijn daarmee niet representatief voor de situatie op de datum van de uitgevoerde controle. Tijdens de controle op 18 juni 2019 heeft de toezichthouder het perceel wel kunnen betreden. Hij heeft uitsluitend geconstateerd dat er zich heel veel materialen verspreid over het perceel bevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende onderzoek gedaan. De processen-verbaal van 26 april 2019 en 18 juni 2019 bevatten onvoldoende informatie om te kunnen beoordelen of er sprake is van een overtreding. Met een enkele verwijzing naar deze processen-verbaal heeft het college ontoereikend gemotiveerd op grond waarvan de opslag van de materialen in dit geval niet als bedrijfsmatig kan worden aangemerkt en daarmee niet in strijd met de woonbestemming moet worden geacht. Dit geldt temeer nu het college op 20 juni 2013 voornemens was een last onder dwangsom op te leggen in verband met de opslag van materialen op het perceel. Het is niet duidelijk geworden waarom het college van dit standpunt is teruggekomen. Dit leidt ertoe dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.
6.2.
Het door eiseres op 11 februari 2019 ingediende handhavingsverzoek zag ook op het bouwen van een bouwwerk (garage/carport) zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning. Op 18 februari 2019 heeft eiseres dit deel van het handhavingsverzoek ingetrokken, omdat het bouwwerk inmiddels gesloopt zou zijn. Op 26 februari 2019 heeft eiseres het college verzocht de intrekking ongedaan te maken en alsnog handhavend op te treden tegen het bouwwerk.
De rechtbank is van oordeel dat een eenmaal ingetrokken handhavingsverzoek niet zomaar kan worden herroepen. Als eiseres nog steeds wenst dat het college handhavend optreedt tegen het bouwwerk, moet zij daarvoor opnieuw een verzoek indienen. De (inhoudelijke) beoordeling van de vraag of het college ten aanzien van het bouwwerk tot handhaving had moeten overgaan, valt buiten de omvang van dit geschil.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Het college moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. Gelet op het onderzoek dat nodig is om het gebrek te herstellen, zal de rechtbank hiervoor een termijn van zes weken stellen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 174,00 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Graumans, griffier, op 12 juni 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: wettelijk kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is het verboden – voor zover van belang – zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan (…).
Artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo, bepaalt – voor zover van belang – dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1ᵒ. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2ᵒ. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3o. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
b. (...).
Bestemmingsplan [bestemmingsplan] (het bestemmingsplan)
Artikel 14.1 van het bestemmingsplan bepaalt dat de voor ‘Wonen’ aangewezen gronden bestemd zijn voor:
a. woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘dienstverlening’ tevens dienstverlening;
met daarbij behorend(e):
c. parkeren al dan niet in gebouwde vorm;
d. nutsvoorzieningen;
e. groen;
f. water
Artikel 1.7 van het bestemmingsplan bepaalt dat een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit is: een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publiekaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
Artikel 15.1 van het bestemmingsplan bepaalt dat de voor ‘Waarde-Archeologie’ aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
Gemeentewet
Op grond van artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
Artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Op grond van artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 1 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:550.