In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die woont in [plaatsnaam], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiseres had een handhavingsverzoek ingediend wegens geluidsoverlast van een naastgelegen perceel, waar volgens haar activiteiten plaatsvonden die de geluidsnormen overschreden. Het college heeft het verzoek afgewezen in een besluit van 12 juni 2019, en dit besluit werd in een later besluit van 6 december 2019 bevestigd, waarbij de bezwaren van eiseres ongegrond werden verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, en het college heeft een verweerschrift ingediend. Vanwege de coronamaatregelen kon de zitting op 23 april 2020 niet doorgaan, maar partijen stemden in met een uitspraak zonder zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en zich gebogen over de vraag of het college terecht het handhavingsverzoek heeft afgewezen.
De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft onderzocht of er sprake is van geluidsoverlast. De controle op 26 april 2019, die door het college werd aangehaald, bevatte onvoldoende informatie en er zijn geen andere relevante controles uitgevoerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het college moet onderzoeken of er daadwerkelijk sprake is van geluidsoverlast. Tevens moet het college het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.