ECLI:NL:RBZWB:2020:2470

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
02-016651-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. de Weert
  • A. Broeders
  • J. Voorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dodelijk verkeersongeval door onvoorzichtig rijgedrag van taxichauffeur

Op 11 juni 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een taxichauffeur die op 18 mei 2019 in Breda een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een snelheid tussen de 100 en 115 kilometer per uur door een rood verkeerslicht, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 50 kilometer per uur was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, wat heeft geleid tot de aanrijding met een fietser, die als gevolg van het ongeval is overleden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van roekeloosheid, omdat niet was voldaan aan de zware eisen die de Hoge Raad aan dit begrip stelt. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, een taakstraf van 240 uur en een rijontzegging van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank hield rekening met de psychologische gevolgen voor de verdachte en zijn blanco strafblad, maar benadrukte de ernst van het verkeersgedrag en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-016651-20
vonnis van de meervoudige kamer van 11 juni 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1997 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. W.A.J.A. Welten, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 mei 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Van der Hamsvoord, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
hij op of omstreeks 18 mei 2019 te Breda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Westerparklaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, naderende een kruising met een fietspad, met het door hem bestuurde motorrijtuig (taxi, merk Mercedes-Benz) te rijden met een snelheid van tussen de 100 kilometer per uur en/of 115 kilometer per uur, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, en/of ter plaatse waar een driekleurig verkeerslicht voor het in zijn, verdachte’s, rijrichting rood licht uitstraalde, door het rode licht te rijden, en/of het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was, (mede) waardoor het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in aanrijding/botsing is gekomen met een fiets/fietser, waardoor een ander (genaamd [naam] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 mei 2019 te Breda als bestuurder van een voertuig (taxi, merk Mercedes-Benz), daarmee rijdende op de weg, de Westerparkweg, naderende een kruising met een fietspad, met het door hem bestuurde voertuig (taxi, merk Mercedes-Benz) heeft gereden met een snelheid van tussen de 100 kilometer per uur en/of 115 kilometer per uur, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, en/of ter plaatse waar een driekleurig verkeerslicht voor het in zijn, verdachte’s, rijrichting rood licht uitstraalde, door het rode licht is gereden, en/of het door hem, verdachte, bestuurde voertuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was, (mede) waardoor het door hem, verdachte, bestuurde voertuig in aanrijding/botsing is gekomen met een fiets/fietser, door welke
gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft met een snelheid van meer dan 100 kilometer per uur, op een weg waar slechts 50 kilometer per uur is toegestaan, door rood gereden en heeft – doordat hij op zijn telefoon keek en moe was – niet op de weg gelet. Het voorgaande leidt er toe dat het ongeval aan de schuld van verdachte is te wijten in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW), waarbij de officier van justitie primair uitgaat van roekeloosheid en subsidiair van een zeer hoge mate van schuld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, voor zover dat ziet op het bestanddeel ‘roekeloos’. Er is hoogstens sprake van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen. Verdachte heeft het slachtoffer over het hoofd gezien, waarbij hij de maximumsnelheid heeft overschreden. Hij zag het slachtoffer pas op het laatste moment en heeft geprobeerd uit te wijken. Verdachte was niet afgeleid. Deze handelingen kunnen niet worden aangemerkt als ‘roekeloos’, nu niet is voldaan aan de zware eisen die de Hoge Raad stelt aan begrip ‘roekeloos’ en evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte zich bewust was of had moeten zijn van het ernstige gevaar dat hij door de overschrijding van de maximumsnelheid in het leven heeft geroepen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Op zaterdag 18 mei 2019 omstreeks 03:28 uur heeft er op de Westerparklaan te Breda een verkeersongeval plaatsgevonden tussen een auto en een fietser. De bestuurder van een Mercedes-Benz (taxi) reed uit de richting van de Ettensebaan, in de richting van het Heilaarpark. De bestuurder van de fiets reed uit de richting van de Weerschijnvlinder, in de richting van de Westerparklaan. Op het moment dat de fietser de oostelijke weghelft van de Westerparklaan wilde oversteken, is hij geraakt door de auto. De voorzijde van de auto is tegen de linkerzijde van de fiets gebotst. De bestuurder van de auto was verdachte, de heer [verdachte] [1] . De fietser betrof de heer [naam] , geboren op [geboortedag 2] 1990. [naam] is kort na het ongeval overleden [2] . [naam] is geïdentificeerd door zijn ouders [3] .
Het verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de Westerparklaan, gelegen binnen de bebouwde kom, ter hoogte van het kruispunt met de Weerschijnvlinder en het Heilaarpark. Het kruispunt wordt geregeld door een verkeersregelinstallatie (verkeerslichten) [4] . Uit onderzoek is gebleken dat de verkeerslichten goed functioneerden en dat er geen relevante storingen zijn geweest die bijgedragen kunnen hebben aan het ontstaan van het verkeersongeval [5] .
De maximumsnelheid aldaar betreft 50 kilometer per uur. Ter plaatse was wegverlichting aanwezig en in werking. Het was helder en droog weer Het wegdek verkeerde in voldoende staat van onderhoud en was schoon en droog [6] . Zowel aan de auto als aan de fiets zijn geen bijzonderheden vastgesteld [7] . Het licht van de fiets was aan [8] .
Verdachte heeft de auto niet tijdig tot stilstand kunnen brengen binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was [9] . Uit het forensische onderzoek blijkt dat het passend wordt gevonden dat de fietser met zijn hoofd de voorruit van de auto heeft geraakt. Na die botsing zijn de fietser en zijn fiets weggeworpen. Ze zijn beide op de andere (westelijke) rijbaan beland, een aantal meters verderop [10] .
Kort na het ongeluk heeft er ook een lijkschouw plaatsgevonden. Volgens de lijkschouwer betreft de vermoedelijke doodsoorzaak hersenletsel of een bloeding in de schedel als gevolg van stomp hoog energetisch trauma [11] . Van deze schouw is door de arts een verslag betreffende een niet natuurlijke dood opgemaakt. In dit rapport staat als doodsoorzaak vermeld:
Hersenletsel ten gevolge van een schedelbasis fractuur dat passend is bij het opgelopen letsel ten gevolge van de aanrijding [12] .
Uit het onderzoek van de verkeersregelinstallatie is gebleken dat verdachte op 18 mei 2019, omstreeks 03:27:13 uur, de stopstreep is gepasseerd, terwijl de voor hem geldende verkeerslichten minimaal 175,9 seconden (2 minuten en 55,9 seconden) rood licht uitstraalden. Ook is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid gesteld dat verdachte op het traject van de verst gelegen detectielus tot aan de stopstreep moet hebben gereden met een gemiddelde snelheid tussen de 100 en 115 kilometer per uur.
De fietser heeft op zaterdag 18 mei 2019, omstreeks 03:27:13 uur, de stopstreep gepasseerd, terwijl de voor hem geldende verkeerslichten minimaal 2,6 seconden groen licht uitstraalden. De fietser naderde het kruispunt met een gemiddelde indicatieve snelheid van 23 tot 26 kilometer per uur [13] .
Onderzoek naar de telefoongegevens van verdachte heeft uitgewezen dat hij om 03:24:20 werd gebeld voor een nieuwe rit. Om 03:25:04 kreeg hij een WhatsApp-bericht binnen met het adres van die nieuwe rit en om 03:25:33 is dat adres in ‘Google zoeken’ ingevoerd. Om 03:27:46 heeft verdachte 112 gebeld [14] .
In zijn eerste verklaring – direct na het ongeval – heeft verdachte verklaard dat hij niet echt haast had, maar wel graag op tijd thuis wilde zijn omdat hij in verband met de ramadan tot 04:15 uur mocht eten. Hij was onderweg naar huis, maar toen kwam er een ritje tussen. Verder heeft verdachte toen verklaard dat zijn zicht niet echt verminderd was, maar dat hij af en toe op zijn navigatie keek om te kijken waar hij heen moest [15] .
In zijn tweede verklaring – ook direct na het verkeersongeval – heeft verdachte verklaard dat toen hij ongeveer 100 meter voor het kruispunt was, het verkeerslicht op rood stond. Toen hij aankwam bij het verkeerslicht remde hij en reed hij rustiger. Hij zag niemand aankomen en dacht dat het verkeerslicht vanzelf op groen zou springen. Hij keek nog even op zijn navigatie en ineens was de fietser er. Hij kan zich niet herinneren dat het verkeerslicht op groen is gesprongen, op het moment van het ongeluk is hij alles kwijt [16] .
Tussenconclusie
Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als bestuurder van een Mercedes-Benz (taxi) op 18 mei 2019 op het kruispunt Westerparklaan – Heilaarpark – Weerschijnvlinder, door rood heeft gereden met een snelheid tussen 100 en 115 kilometer per uur, waardoor hij niet tijdig kon stoppen en een fietser heeft aangereden, te weten [naam] , die aan de gevolgen van het ongeluk is overleden.
Schuld
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De rechtbank merkt op dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Roekeloos
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte roekeloos heeft gereden. Dit is een zwaardere vorm van schuld. Artikel 175, tweede lid, onder a, WVW bepaalt dat als de schuld conform artikel 6 WVW bestaat in roekeloosheid, de strafmaxima worden verdubbeld.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat aangesloten moet worden bij de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever van het begrip roekeloos. Die oorspronkelijke bedoeling is volgens de officier van justitie uitgelegd in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel waarmee het nieuwe artikel 5a, eerste lid, WVW werd voorgesteld.
Dit artikel is op 1 januari 2020 in werking getreden en bepaalt onder welke omstandigheden sprake is van roekeloosheid. Daarvan is onder andere sprake als iemand te hard rijdt of door rood. De wetgever heeft dit artikel niet met terugwerkende kracht in werking laten treden. Dat betekent dat het artikel alleen van toepassing is op verkeersongevallen van ná 1 januari 2020. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als het nieuwe artikel gunstiger is voor verdachte, maar daarvan is in dit geval geen sprake.
Dat de opsteller van het wetsvoorstel in de memorie van toelichting heeft opgemerkt dat het nieuwe artikel 5a WVW naar zijn inzicht de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever bij het gebruik van het begrip roekeloos tot uitdrukking brengt, kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze opmerking kan immers geen afbreuk doen aan de tekst en met name de strekking en uitleg van de wet in de jurisprudentie zoals deze luidde vóór de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 5a. Een ander oordeel zou in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel.
De rechtbank zal bij de beoordeling van de vraag of verdachte kan worden verweten dat hij roekeloos heeft gereden dan ook uitgaan van het recht, en dus de uitleg van het begrip roekeloos, zoals dit gold op 19 mei 2019.
Voor de vraag of er sprake is van roekeloosheid zoekt de rechtbank aansluiting bij de vaste lijn die in de jurisprudentie van de Hoge Raad is vastgesteld ten aanzien van het begrip roekeloos. De rechtbank acht het daarbij van belang op te merken dat het juridische begrip roekeloos niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat daaronder in het normale spraakgebruik wordt verstaan.
Volgens de Hoge Raad is er sprake van roekeloosheid in de zin van artikel 175, tweede lid, WVW indien er zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 28 oktober 2014 met kenmerk ECLI:NL:HR:2014:3045. Voorbeelden van zaken waarin roekeloosheid is aangenomen zijn snelheidswedstrijden of een kat- en muisspel.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte binnen de bebouwde kom, daar waar een maximum snelheid van 50 kilometer per uur gold, door rood heeft gereden, terwijl hij minimaal tweemaal de toegestane snelheid reed.
Uit technisch onderzoek is komen vast te staan dat het verkeerslicht voor verdachte al gedurende langere tijd op rood stond. Het verkeerslicht voor de fietser stond op groen. Verder is gebleken dat verdachte kort voor het verkeersongeval zijn aandacht niet meer op de weg had omdat hij op zijn mobiele telefoon de route controleerde. Daar komt nog bij dat er geen omstandigheden waren die het zicht voor verdachte hebben bemoeilijkt. Het was droog en helder weer, er waren geen bijzonderheden aan het wegdek en bovendien was de fiets verlicht. De weg was overzichtelijk en de verkeerslichten waren duidelijk zichtbaar. De rechtbank stelt vast dat verdacht het rode verkeerslicht dus ook tijdig had moeten zien. Dit betekent dat verdachte dus in staat moet zijn geweest om zijn auto tijdig tot stilstand te brengen. Verdachte heeft het rode verkeerslicht echter genegeerd, heeft niet geremd en is doorgereden.
Hoewel verdachte zelf heeft verklaard dat hij 70 kilometer per uur reed, gaat de rechtbank toch uit van de snelheid zoals deze is vastgesteld na uitgebreid en objectief technisch onderzoek. Verdachte heeft immers pas ter zitting verklaard over de gereden snelheid, meer dan een jaar na het plegen van het delict. Verdachte heeft in zijn derde verhoor bij de politie en ter zitting verklaard dat hij had gezien dat het verkeerslicht voor hem op groen was gesprongen. Gelet op de conclusies van het door de politie verrichte onderzoek kan zijn verklaring echter niet juist zijn.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van hem als bestuurder van een auto mocht worden verwacht. Hij heeft immers meerdere op zichzelf staande verkeersovertredingen begaan. Hij heeft gereden met een veel te hoge snelheid, binnen de bebouwde kom, door rood en hij heeft de auto niet tijdig tot stilstand gebracht. Tijdens het rijden op de Westerparklaan en het naderen van het verkeerslicht heeft hij de te rijden route nog nagekeken op zijn telefoon. Hij kende bovendien de plaatselijke situatie niet goed, en had daar nog niet zo vaak gereden. Van hem mocht worden verwacht dat hij daarom nog voorzichtiger zou hebben gereden. Voorts was verdachte ten tijde van het ongeval taxichauffeur en heeft hij het ongeval veroorzaakt terwijl hij aan het werk was als taxichauffeur. Verdachte mocht dan ook bekend worden verondersteld met de risico’s die in het verkeer gelden. Ook om die reden mocht van verdachte worden verwacht dat hij extra voorzichtig reed.
De rechtbank is van oordeel dat het rijgedrag van verdachte niet kan worden aangemerkt als roekeloos rijgedrag. Verdachte is immers niet betrokken geweest bij een straatrace of een kat- en muisspel. Slechts onder dergelijke omstandigheden kan sprake zijn van roekeloos rijgedrag. De rechtbank spreekt verdachte dan ook in zoverre vrij.
Naar het oordeel van de rechtbank moet het rijgedrag van verdachte, door de combinatie van de verschillende, ernstige, verkeersovertredingen worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. De rechtbank is van oordeel dat als verdachte bij voldoende mate van voorzichtigheid had gereden, hij het voor hem uitstralende rode licht en de overstekende fietser had moeten zien. Mogelijk was hij dan nog in staat geweest tijdig te anticiperen door te remmen of door uit te wijken. Een zodanige onvoorzichtigheid brengt onder de gegeven omstandigheden mee dat sprake is geweest van verwijtbaar zeer onvoorzichtig en zeer onoplettend rijgedrag van verdachte.
Conclusie
Alles afwegende acht de rechtbank de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de WVW wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat er sprake is van schuld doordat verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 18 mei 2019 te Breda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Westerparklaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend, naderende een kruising met een fietspad, met het door hem bestuurde motorrijtuig (taxi, merk Mercedes-Benz) te rijden met een snelheid van tussen de 100 kilometer per uur en 115 kilometer per uur, en ter plaatse waar een driekleurig verkeerslicht voor het in zijn, verdachtes, rijrichting rood licht uitstraalde, door het rode licht te rijden, en het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was, waardoor het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in aanrijding is gekomen met een fiets/fietser, waardoor een ander (genaamd [naam] ) werd gedood.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte voor het primair ten laste gelegde feit op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht in strafmatigende zin rekening te houden met het feit dat verdachte met betrekking tot de Wegenverkeerswet 1994 een blanco strafblad heeft. Daarnaast heeft verdachte veel last gehad van hetgeen is gebeurd, waarvoor hij psychologische hulp heeft gezocht. Voorts wilde verdachte graag in gesprek met de nabestaanden, maar die stonden daar niet voor open. De raadsman heeft verzocht aansluiting te zoeken bij een vergelijkbare zaak waarbij een taakstraf is opgelegd voor de duur van 150 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Verdachte heeft naar alle waarschijnlijkheid in de toekomst zijn rijbewijs nodig voor zijn werk. Tot slot heeft de raadsman verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat dat geen passende straf is, dat dit het positieve traject dat verdachte heeft ingezet zal doorkruisen en er geen sprake is van opzet.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 18 mei 2019 [naam] , die op de fiets de weg overstak, aangereden. Als gevolg van de aanrijding is [naam] overleden. Verdachte heeft met een onverantwoord hoge snelheid van minstens 100 kilometer per uur door het rode licht gereden. Hij heeft – op enige – afstand gezien dat het licht op rood stond en hierin geen aanleiding gezien zijn snelheid zodanig te minderen dat hij nog kon stoppen voor het rode licht. Verdachte heeft in ieder geval vlak voor het ongeval nog gekeken op zijn telefoon om de route te bekijken. Verdachte heeft daarmee bijzonder onverantwoordelijk, onvoorzichtig, onoplettend en onnadenkend rijgedrag vertoond.
Als gevolg van het rijgedrag van verdachte is aan de nabestaanden, de ouders, de zus, de partner, de familie, en de vrienden van [naam] , onherstelbaar leed toegebracht. De op dat moment 28-jarige [naam] is uit het leven weggerukt, terwijl er nog een heel leven voor hem lag. Uit de slachtofferverklaringen van de moeder, de zus en de partner van [naam] ter zitting blijkt hoe moeilijk zij het met dit verlies hebben en ook worstelen met de vraag hoe zij daarmee moeten leren leven.
De rechtbank realiseert zich dat het in deze zaak onmogelijk is om een straf op te leggen die volledig tegemoet komt aan de belangen van alle betrokkenen. Voor de ouders, de zus en de partner, en de overige nabestaanden van [naam] , zal geen enkele straf het enorme verdriet over het verlies van [naam] weg kunnen nemen. De rechtbank dient echter een straf op te leggen die past bij het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt.
Als uitgangspunt voor de strafoplegging zal de rechtbank de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) nemen. Daaruit blijkt dat voor het veroorzaken van een verkeersongeval zoals dit, waarbij wordt uitgegaan van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf staat en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
De rechtbank zal bij de strafoplegging in het nadeel van verdachte met het navolgende rekening houden. Verdachte heeft maar deels verantwoordelijkheid genomen voor het veroorzaken van het verkeersongeval. Het technisch bewijs toont aan dat hij veel te hard door rood heeft gereden. Ondanks zijn eerste verklaringen bij de politie heeft verdachte dit in een later stadium en ook ter zitting ontkend. Zoals ook uit de slachtofferverklaringen is gebleken, is dat voor de nabestaanden extra pijnlijk. Ook keek verdachte kort voor het ongeval nog op zijn telefoon. Daar komt nog bij dat verdachte ten tijde van het ongeval beroepsmatig in een taxi reed. Verdachte had in die hoedanigheid beter moeten weten en zich rekenschap moeten geven van de verantwoordelijkheid die hij draagt als hij een auto bestuurt.
De rechtbank zal bij de strafoplegging in het voordeel van verdachte met het navolgende rekening houden. Ter zitting heeft verdachte gereageerd op de slachtofferverklaringen. Hij heeft daartoe deels gebruikt gemaakt van een vooraf opgestelde brief. Verdachte heeft verteld dat hij zich realiseert welk onvoorstelbaar leed hij heeft veroorzaakt. Hij heeft de nabestaanden veel kracht gewenst bij het dragen van hun verlies. Verdachte heeft oprecht spijt betuigd. Hij heeft bovendien duidelijk gemaakt dat er geen dag voorbij gaat dat hij niet aan het ongeluk denkt, dat hij slecht slaapt en dat hij psychologische hulp nodig heeft gehad.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de oprechtheid van zijn spijtbetuiging. Ook heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan zijn verklaring dat hij psychologische hulp nodig heeft (gehad) en dat hij vooral als hij alleen is veel nare beelden terugziet. Verdachte is voorts bij het slachtoffer gebleven en heeft 112 gebeld. Verdachte heeft geen opzet gehad op het verkeersongeval, hij heeft het niet gewild. Tot slot heeft verdachte een blanco strafblad.
Alles afwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van 3 jaar, passend en geboden. Gelet op de gevolgen van het verkeersongeval en het zeer laakbare verkeersgedrag van verdachte acht de rechtbank daarnaast een taakstraf voor de duur van 240 uur passend en geboden.
Ook zal de rechtbank conform de richtlijnen een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van drie (3) jaar, waarvan een (1) jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.
De lange proeftijd vormt een stok achter de deur, die de rechtbank noodzakelijk acht. Het is een feit van algemene bekendheid dat jeugdigen zich minder bewust zijn van de risico’s en gevaren in het verkeer. De rechtbank acht het daarom van belang dat verdachte er voor wat langere tijd aan herinnerd wordt dat dit gedrag ontoelaatbaar is en extreme gevolgen heeft, voor het geval hij op enig moment weer gaat deelnemen aan het verkeer als bestuurder van een auto.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het primair bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Weert, voorzitter, mr. Broeders en mr. Voorn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Gielen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 juni 2020.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld het proces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, proces-verbaalnummer PL2000-2019114363, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 140.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, pagina 7.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 112 en pagina 114.
4.Proces-verbaal forensisch onderzoek, pagina 12.
5.Proces-verbaal forensisch onderzoek, pagina 20.
6.Proces-verbaal forensisch onderzoek, pagina 12.
7.Proces-verbaal forensisch onderzoek, pagina 14 e.v. en pagina 17 e.v.
8.Proces-verbaal forensisch onderzoek, pagina 17.
9.Proces-verbaal forensisch onderzoek, pagina 22.
10.Proces-verbaal forensisch onderzoek, pagina 22 en proces-verbaal verkeersongevallen analyse, pagina 34, 35 en 36.
11.Proces-verbaal overlijdensonderzoek en lijkschouw, pagina 106 e.v.
12.Proces-verbaal forensisch onderzoek, pagina 13.
13.Proces-verbaal forensisch onderzoek, pagina 20.
14.Proces-verbaal digital onderzoek, pagina 103 en 104.
15.Proces-verbaal verhoor verdachte, pagina 125 en 127.
16.Proces-verbaal verhoor verdachte, pagina 129 en 130.