4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Op zaterdag 18 mei 2019 omstreeks 03:28 uur heeft er op de Westerparklaan te Breda een verkeersongeval plaatsgevonden tussen een auto en een fietser. De bestuurder van een Mercedes-Benz (taxi) reed uit de richting van de Ettensebaan, in de richting van het Heilaarpark. De bestuurder van de fiets reed uit de richting van de Weerschijnvlinder, in de richting van de Westerparklaan. Op het moment dat de fietser de oostelijke weghelft van de Westerparklaan wilde oversteken, is hij geraakt door de auto. De voorzijde van de auto is tegen de linkerzijde van de fiets gebotst. De bestuurder van de auto was verdachte, de heer [verdachte]. De fietser betrof de heer [naam] , geboren op [geboortedag 2] 1990. [naam] is kort na het ongeval overleden. [naam] is geïdentificeerd door zijn ouders.
Het verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de Westerparklaan, gelegen binnen de bebouwde kom, ter hoogte van het kruispunt met de Weerschijnvlinder en het Heilaarpark. Het kruispunt wordt geregeld door een verkeersregelinstallatie (verkeerslichten). Uit onderzoek is gebleken dat de verkeerslichten goed functioneerden en dat er geen relevante storingen zijn geweest die bijgedragen kunnen hebben aan het ontstaan van het verkeersongeval.
De maximumsnelheid aldaar betreft 50 kilometer per uur. Ter plaatse was wegverlichting aanwezig en in werking. Het was helder en droog weer Het wegdek verkeerde in voldoende staat van onderhoud en was schoon en droog. Zowel aan de auto als aan de fiets zijn geen bijzonderheden vastgesteld. Het licht van de fiets was aan.
Verdachte heeft de auto niet tijdig tot stilstand kunnen brengen binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was. Uit het forensische onderzoek blijkt dat het passend wordt gevonden dat de fietser met zijn hoofd de voorruit van de auto heeft geraakt. Na die botsing zijn de fietser en zijn fiets weggeworpen. Ze zijn beide op de andere (westelijke) rijbaan beland, een aantal meters verderop.
Kort na het ongeluk heeft er ook een lijkschouw plaatsgevonden. Volgens de lijkschouwer betreft de vermoedelijke doodsoorzaak hersenletsel of een bloeding in de schedel als gevolg van stomp hoog energetisch trauma. Van deze schouw is door de arts een verslag betreffende een niet natuurlijke dood opgemaakt. In dit rapport staat als doodsoorzaak vermeld:
Hersenletsel ten gevolge van een schedelbasis fractuur dat passend is bij het opgelopen letsel ten gevolge van de aanrijding.
Uit het onderzoek van de verkeersregelinstallatie is gebleken dat verdachte op 18 mei 2019, omstreeks 03:27:13 uur, de stopstreep is gepasseerd, terwijl de voor hem geldende verkeerslichten minimaal 175,9 seconden (2 minuten en 55,9 seconden) rood licht uitstraalden. Ook is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid gesteld dat verdachte op het traject van de verst gelegen detectielus tot aan de stopstreep moet hebben gereden met een gemiddelde snelheid tussen de 100 en 115 kilometer per uur.
De fietser heeft op zaterdag 18 mei 2019, omstreeks 03:27:13 uur, de stopstreep gepasseerd, terwijl de voor hem geldende verkeerslichten minimaal 2,6 seconden groen licht uitstraalden. De fietser naderde het kruispunt met een gemiddelde indicatieve snelheid van 23 tot 26 kilometer per uur.
Onderzoek naar de telefoongegevens van verdachte heeft uitgewezen dat hij om 03:24:20 werd gebeld voor een nieuwe rit. Om 03:25:04 kreeg hij een WhatsApp-bericht binnen met het adres van die nieuwe rit en om 03:25:33 is dat adres in ‘Google zoeken’ ingevoerd. Om 03:27:46 heeft verdachte 112 gebeld.
In zijn eerste verklaring – direct na het ongeval – heeft verdachte verklaard dat hij niet echt haast had, maar wel graag op tijd thuis wilde zijn omdat hij in verband met de ramadan tot 04:15 uur mocht eten. Hij was onderweg naar huis, maar toen kwam er een ritje tussen. Verder heeft verdachte toen verklaard dat zijn zicht niet echt verminderd was, maar dat hij af en toe op zijn navigatie keek om te kijken waar hij heen moest.
In zijn tweede verklaring – ook direct na het verkeersongeval – heeft verdachte verklaard dat toen hij ongeveer 100 meter voor het kruispunt was, het verkeerslicht op rood stond. Toen hij aankwam bij het verkeerslicht remde hij en reed hij rustiger. Hij zag niemand aankomen en dacht dat het verkeerslicht vanzelf op groen zou springen. Hij keek nog even op zijn navigatie en ineens was de fietser er. Hij kan zich niet herinneren dat het verkeerslicht op groen is gesprongen, op het moment van het ongeluk is hij alles kwijt.
Tussenconclusie
Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als bestuurder van een Mercedes-Benz (taxi) op 18 mei 2019 op het kruispunt Westerparklaan – Heilaarpark – Weerschijnvlinder, door rood heeft gereden met een snelheid tussen 100 en 115 kilometer per uur, waardoor hij niet tijdig kon stoppen en een fietser heeft aangereden, te weten [naam] , die aan de gevolgen van het ongeluk is overleden.
Schuld
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De rechtbank merkt op dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Roekeloos
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte roekeloos heeft gereden. Dit is een zwaardere vorm van schuld. Artikel 175, tweede lid, onder a, WVW bepaalt dat als de schuld conform artikel 6 WVW bestaat in roekeloosheid, de strafmaxima worden verdubbeld.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat aangesloten moet worden bij de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever van het begrip roekeloos. Die oorspronkelijke bedoeling is volgens de officier van justitie uitgelegd in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel waarmee het nieuwe artikel 5a, eerste lid, WVW werd voorgesteld.
Dit artikel is op 1 januari 2020 in werking getreden en bepaalt onder welke omstandigheden sprake is van roekeloosheid. Daarvan is onder andere sprake als iemand te hard rijdt of door rood. De wetgever heeft dit artikel niet met terugwerkende kracht in werking laten treden. Dat betekent dat het artikel alleen van toepassing is op verkeersongevallen van ná 1 januari 2020. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als het nieuwe artikel gunstiger is voor verdachte, maar daarvan is in dit geval geen sprake.
Dat de opsteller van het wetsvoorstel in de memorie van toelichting heeft opgemerkt dat het nieuwe artikel 5a WVW naar zijn inzicht de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever bij het gebruik van het begrip roekeloos tot uitdrukking brengt, kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze opmerking kan immers geen afbreuk doen aan de tekst en met name de strekking en uitleg van de wet in de jurisprudentie zoals deze luidde vóór de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 5a. Een ander oordeel zou in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel.
De rechtbank zal bij de beoordeling van de vraag of verdachte kan worden verweten dat hij roekeloos heeft gereden dan ook uitgaan van het recht, en dus de uitleg van het begrip roekeloos, zoals dit gold op 19 mei 2019.
Voor de vraag of er sprake is van roekeloosheid zoekt de rechtbank aansluiting bij de vaste lijn die in de jurisprudentie van de Hoge Raad is vastgesteld ten aanzien van het begrip roekeloos. De rechtbank acht het daarbij van belang op te merken dat het juridische begrip roekeloos niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat daaronder in het normale spraakgebruik wordt verstaan.
Volgens de Hoge Raad is er sprake van roekeloosheid in de zin van artikel 175, tweede lid, WVW indien er zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 28 oktober 2014 met kenmerk ECLI:NL:HR:2014:3045. Voorbeelden van zaken waarin roekeloosheid is aangenomen zijn snelheidswedstrijden of een kat- en muisspel. Gelet op voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte binnen de bebouwde kom, daar waar een maximum snelheid van 50 kilometer per uur gold, door rood heeft gereden, terwijl hij minimaal tweemaal de toegestane snelheid reed.
Uit technisch onderzoek is komen vast te staan dat het verkeerslicht voor verdachte al gedurende langere tijd op rood stond. Het verkeerslicht voor de fietser stond op groen. Verder is gebleken dat verdachte kort voor het verkeersongeval zijn aandacht niet meer op de weg had omdat hij op zijn mobiele telefoon de route controleerde. Daar komt nog bij dat er geen omstandigheden waren die het zicht voor verdachte hebben bemoeilijkt. Het was droog en helder weer, er waren geen bijzonderheden aan het wegdek en bovendien was de fiets verlicht. De weg was overzichtelijk en de verkeerslichten waren duidelijk zichtbaar. De rechtbank stelt vast dat verdacht het rode verkeerslicht dus ook tijdig had moeten zien. Dit betekent dat verdachte dus in staat moet zijn geweest om zijn auto tijdig tot stilstand te brengen. Verdachte heeft het rode verkeerslicht echter genegeerd, heeft niet geremd en is doorgereden.
Hoewel verdachte zelf heeft verklaard dat hij 70 kilometer per uur reed, gaat de rechtbank toch uit van de snelheid zoals deze is vastgesteld na uitgebreid en objectief technisch onderzoek. Verdachte heeft immers pas ter zitting verklaard over de gereden snelheid, meer dan een jaar na het plegen van het delict. Verdachte heeft in zijn derde verhoor bij de politie en ter zitting verklaard dat hij had gezien dat het verkeerslicht voor hem op groen was gesprongen. Gelet op de conclusies van het door de politie verrichte onderzoek kan zijn verklaring echter niet juist zijn.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van hem als bestuurder van een auto mocht worden verwacht. Hij heeft immers meerdere op zichzelf staande verkeersovertredingen begaan. Hij heeft gereden met een veel te hoge snelheid, binnen de bebouwde kom, door rood en hij heeft de auto niet tijdig tot stilstand gebracht. Tijdens het rijden op de Westerparklaan en het naderen van het verkeerslicht heeft hij de te rijden route nog nagekeken op zijn telefoon. Hij kende bovendien de plaatselijke situatie niet goed, en had daar nog niet zo vaak gereden. Van hem mocht worden verwacht dat hij daarom nog voorzichtiger zou hebben gereden. Voorts was verdachte ten tijde van het ongeval taxichauffeur en heeft hij het ongeval veroorzaakt terwijl hij aan het werk was als taxichauffeur. Verdachte mocht dan ook bekend worden verondersteld met de risico’s die in het verkeer gelden. Ook om die reden mocht van verdachte worden verwacht dat hij extra voorzichtig reed.
De rechtbank is van oordeel dat het rijgedrag van verdachte niet kan worden aangemerkt als roekeloos rijgedrag. Verdachte is immers niet betrokken geweest bij een straatrace of een kat- en muisspel. Slechts onder dergelijke omstandigheden kan sprake zijn van roekeloos rijgedrag. De rechtbank spreekt verdachte dan ook in zoverre vrij.
Naar het oordeel van de rechtbank moet het rijgedrag van verdachte, door de combinatie van de verschillende, ernstige, verkeersovertredingen worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. De rechtbank is van oordeel dat als verdachte bij voldoende mate van voorzichtigheid had gereden, hij het voor hem uitstralende rode licht en de overstekende fietser had moeten zien. Mogelijk was hij dan nog in staat geweest tijdig te anticiperen door te remmen of door uit te wijken. Een zodanige onvoorzichtigheid brengt onder de gegeven omstandigheden mee dat sprake is geweest van verwijtbaar zeer onvoorzichtig en zeer onoplettend rijgedrag van verdachte.
Conclusie
Alles afwegende acht de rechtbank de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de WVW wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat er sprake is van schuld doordat verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen.