Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 9 juni 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[naam verzoeker] , verzoeker,
Procesverloop
Feiten en omstandigheden
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 9 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 6 mei 2020, waarbij zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet was afgewezen. De verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij onvoldoende middelen had om in zijn levensonderhoud te voorzien.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker op 6 april 2020 een bijstandsuitkering had aangevraagd, maar niet alle gevraagde bewijsstukken had ingeleverd. Het college had verzoeker meerdere keren om aanvullende informatie gevraagd, maar deze was niet tijdig verstrekt. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat verzoeker onvoldoende informatie had aangeleverd om zijn recht op bijstand vast te stellen. De voorzieningenrechter benadrukte dat voor het treffen van een voorlopige voorziening sprake moet zijn van een spoedeisend belang, wat in dit geval ontbrak.
De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een acute financiële noodsituatie. Ondanks het overleggen van bankafschriften, was er geen bewijs dat verzoeker in zijn levensonderhoud kon voorzien. Bovendien was verzoeker dakloos, maar dit leidde niet tot de conclusie dat er een spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wees het verzoek af en stelde dat verzoeker de beslissing van het college op zijn bezwaar moest afwachten. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.