ECLI:NL:RBZWB:2020:2369

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
AWB- 19_6251
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. De eiser, die eerder een WIA-uitkering ontving, had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 6 november 2019, waarin zijn aanvraag voor een WIA-uitkering per 15 februari 2019 werd afgewezen. De rechtbank heeft geconstateerd dat de eiser, die lijdt aan psychische klachten en knieklachten, in het verleden volledig arbeidsongeschikt was verklaard, maar dat zijn situatie sindsdien was veranderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen kon ondermijnen. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat zijn klachten waren toegenomen en dat hij volledig arbeidsongeschikt was, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeerde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van de eiser op 1,43% was vastgesteld, wat onvoldoende was voor het recht op een WIA-uitkering. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6251 WIA

uitspraak van 29 mei 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. R. Kaya,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 6 november 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Gelet op de coronacrisis heeft de rechtbank partijen alternatieve manieren van afdoening aangeboden. Omdat partijen daarop hebben ingestemd met het doen van uitspraak zonder zitting en de rechtbank geen aanleiding heeft gezien de zaak toch op zitting te behandelen of nadere vragen te stellen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als carrosseriebouwer van vrachtautos. Voor dit werk is hij per 28 december 2007 uitgevallen vanwege psychische klachten en knieklachten.
Bij besluit van 26 oktober 2009 heeft het UWV eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 25 december 2009 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
Bij besluit van 1 februari 2017 heeft het UWV de WIA-uitkering beëindigd met ingang van 30 januari 2017 omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Bij besluit van 31 juli 2017 heeft het UWV de bezwaren van eiser tegen dat besluit ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 maart 2018 onder nummer BRE 17/6222 WIA heeft deze rechtbank het daartegen door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep maar dat later ingetrokken zodat de uitspraak van de rechtbank van 26 maart 2018 inmiddels in rechte onaantastbaar is.
Eiser heeft op 17 december 2018 het UWV gevraagd hem in verband met toegenomen klachten een WIA-uitkering toe te kennen.
Bij besluit van 16 april 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd eiser per 15 februari 2019 een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 15 februari 2019 heeft vastgesteld op 1,43% en daarom terecht eiser de gevraagde WIA-uitkering heeft geweigerd per die datum.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts A.M. Georgieva heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien op haar spreekuur van 20 maart 2019. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat de situatie nog grotendeels is zoals die ook was ten tijde van de laatste schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser in 2016. Eiser functioneert op vergelijkbare wijze als destijds. Hij onderneemt volgens de verzekeringsarts zinvolle activiteiten in het huishouden, haalt boodschappen, rijdt auto en gaat met zijn dochter naar Turkije op vakantie. De verzekeringsarts heeft daarom de beperkingen en de belastbaarheid van eiser neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 11 april 2019, die sterk overeenkomt met de FML van 21 december 2016, zij het dat Georgieva zorgvuldigheidshalve extra beperkingen heeft opgenomen op het gebied van voorspelbare werksituaties en het verrichten van nachtdienst.
4.2
Verzekeringsarts b&b C. Lemmers heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, de hoorzitting van 31 oktober 2019 bijgewoond en eiser daar geobserveerd.
Lemmers is van mening dat de primaire verzekeringsarts moet worden gevolgd omdat er geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden, nu eiser voor een deel het huishouden runt, kookt, boodschappen doet, ondersteuning heeft en auto rijdt. Ook heeft eiser een betekenisvolle relatie met zijn dochter en overige familie en kan hij met het vliegtuig naar het buitenland reizen. Er is geen sprake van intellectuele achteruitgang, er is een normale geheugenfunctie, wel problematisch alcoholgebruik in de avond. Overdag functioneert eiser beter volgens Lemmers. Nieuwe andersluidende medische informatie is er niet volgens de verzekeringsarts b&b.
Lemmers stelt dan ook dat verzekeringsarts Georgieva terecht beperkingen heeft gegeven voor persoonlijk en sociaal functioneren, veelvuldige deadlines/productiepieken, omgaan met conflicten, leidinggevende aspecten en ten aanzien van aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en avonddienst, in verband met oude stabiele hart- en knieklachten. Die beperkingen acht de verzekeringsarts b&b voldoende. Tijdens de hoorzitting zijn geen wanen bij eiser ontdekt en uit recente medische informatie blijkt van een matige depressieve stoornis en een stoornis in alcoholgebruik. Verder is nergens een aanknopingspunt te vinden om de medische grondslag van het besluit tot weigering van de WIA-uitkering onjuist te achten.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat verzekeringsarts Georgieva heeft aangegeven dat eiser tot december 2016 volledig arbeidsongeschikt was door alcohol. Ten onrechte wordt hij daarom nu voor slechts 1,43% arbeidsongeschikt geacht terwijl zijn klachten uitsluitend zijn toegenomen. Hij is nog minstens zo beperkt als destijds en door dezelfde oorzaak, dus waar de verzekeringsarts een toename aan klachten erkent door dezelfde oorzaak moet dat leiden tot toekenning van een WIA-uitkering.
Verder benadrukt eiser dat hij niets kan en doet. Dat als alle kopjes vies zijn, hij er één afwast om te gebruiken, betekent nog niet dat eiser de afwas doet, daarvoor heeft hij immers een WMO-voorziening.
Gelet op zijn overmatig alcoholgebruik ’s avonds kan hij ook de volgende dag overdag geen werk verrichten. Eiser stelt door de alcoholverslaving op persoonlijk en sociaal vlak, net als op energetische gronden, volledig arbeidsongeschikt te zijn zoals de verzekeringsarts ook voor 2016 heeft vastgesteld.
4.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder met name de alcohol gerelateerde klachten, maar ook de oudere knie- en hartklachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Eiser heeft hier uitsluitend zijn eigen mening en gevoelen tegenover gezet en in beroep geen medische informatie ingebracht die aanleiding had kunnen zijn tot twijfel aan de afwegingen en de conclusies van de verzekeringsartsen.
Ook overigens heeft eiser in beroep geen medische informatie overgelegd die aanleiding geeft te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat waar eiser stelt dat verzekeringsarts Georgieva hem in 2016 volledig arbeidsongeschikt achtte, zij slechts heeft aangegeven op welke grond eiser in die tijd nog een WIA-uitkering ontving. Dit betrof nadrukkelijk niet een professionele vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op basis van zelf verricht onderzoek door die verzekeringsarts. Daarbij dient bovendien rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat zelfs als er toegenomen klachten zijn dit nog niet betekent dat er sprake is van een toegenomen mate van arbeidsongeschiktheid.
Niet gebleken is dat in de FML van 11 april 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: textielproductenmaker (exclusief vervaardigen textiel) (Sbc-code 111160), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en medewerker intern transport (Sbc-code 1211220).
5.2
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 12 april 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 6 november 2019
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 1,43%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 15 februari 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.