Op 29 mei 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 4 maart 2019, waarin haar WIA-uitkering werd geweigerd. De rechtbank heeft het beroep behandeld na doorzending van de rechtbank Oost-Brabant. Tijdens de zitting op 13 mei 2020 was eiseres aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk, terwijl het UWV niet verscheen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, die als schoonmaakster werkte, op 19 september 2016 uitviel door verschillende fysieke klachten. Het UWV had eerder geweigerd haar een WIA-uitkering toe te kennen per 17 september 2018. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV onderzocht, waarbij werd gekeken naar de beperkingen van eiseres en haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de artsen de klachten van eiseres adequaat hebben beoordeeld.
Eiseres voerde aan dat zij meer beperkingen had dan door de artsen vastgesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de artsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische informatie. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldeed aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid en dat het UWV de WIA-uitkering terecht had geweigerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenvergoeding of schadevergoeding toegewezen.