ECLI:NL:RBZWB:2020:2366

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
AWB- 18_8650 tussenuitspraak
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 28 mei 2020, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering behandeld. Eiser, die sinds 2015 lijdt aan chronische vermoeidheidsklachten, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 november 2018, waarin het UWV zijn mate van arbeidsongeschiktheid op 72,85% heeft vastgesteld. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 4 juli 2019 gehouden, waarbij eiser aanwezig was en het UWV vertegenwoordigd werd door drs. S. Barto. Na het horen van een deskundige op 29 februari 2020, die concludeerde dat eiser een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week nodig heeft, heeft de rechtbank vastgesteld dat het UWV onvoldoende gemotiveerd heeft waarom deze beperking niet is opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 1 november 2018. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek en geeft het UWV de gelegenheid om dit gebrek te herstellen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet zijn vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/8650 WIA T

tussenuitspraak van 28 mei 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 november 2018 (bestreden besluit) van het UWV over de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 4 juli 2019. Eiser is verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. S. Barto. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Op 18 juli 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om een deskundige te raadplegen.
De deskundige heeft op 29 februari 2020 een rapport uitgebracht. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op dat rapport te reageren. Zij hebben daarvan geen gebruik gemaakt.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser is werkzaam geweest als projectmanager. Voor dat werk is hij op 11 mei 2015 uitgevallen vanwege vermoeidheidsklachten.
In het besluit van 25 april 2018 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser met ingang van 7 mei 2018 (na afloop van de verlengde loondoorbetalingsverplichting van zijn werkgever) een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 72,85%.
In het bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 7 mei 2018 heeft vastgesteld op 72,85%.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur, hem lichamelijk en psychisch onderzocht en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat het lichamelijk onderzoek behoudens lichte afwijkingen in het kader van een bekende dermatologische aandoening en lichte krachtsvermindering aan de beide handen geen bijzonderheden oplevert. Onderzoek van de internist en neuroloog alsmede de psychiater heeft geen duidelijke oorzaak als verklaring voor de ervaren klachten aangetoond. Uiteindelijk is gesteld dat eiser chronische vermoeidheidsklachten ervaart. Hiervoor heeft hij een traject gevolgd in Nijmegen. Het effect van de behandeling is beperkt positief gebleken. Eiser blijft last houden van restklachten. De verzekeringsarts acht de door eiser gepresenteerde klachten en ervaren belemmeringen deels plausibel en te herleiden naar een consistent symptoomcomplex. Volgens de verzekeringsarts dient dan ook rekening te worden gehouden met een beperkte fysieke belastbaarheid en ook de mentaal cognitieve belastbaarheid is in enige mate als beperkt aan te nemen. Als in voldoende mate rekening wordt gehouden met omschreven beperkingen ziet de verzekeringsarts geen noodzaak om een beperking in arbeidsduur aan te nemen. Niet gebleken is dat sprake is van een stoornis in energiehuishouding, noch is sprake van een verminderde beschikbaarheid. Ook vanuit preventief oogpunt zijn volgens de verzekeringsarts geen argumenten aan te voeren op grond waarvan een beperking in arbeidsduur moet worden aangenomen. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 maart 2018.
De verzekeringsarts b&b heeft eiser gezien op de hoorzitting, hem geobserveerd en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b heeft daarbij kennis genomen van de informatie van de bedrijfsarts, Ergatis, neuroloog, internist, psychiater en psycholoog. Voorts heeft de verzekeringsarts b&b de door eiser ingebrachte medische informatie bestudeerd. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat eiser sinds 2015 bekend is met chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS). In het verzekeringsgeneeskundig protocol CVS worden aandachtspunten voor de belastbaarheid genoemd. De verzekeringsarts heeft de klachten van eiser in kaart gebracht. Dat dit een andere belastbaarheid is, dan door eiser gesteld, betekent niet dat de medisch objectiveerbare aandoening van eiser is ontkend of dat zijn klachten en ervaren belemmeringen niet serieus zijn genomen. Getoetst aan de Standaard Duurbelasting in Arbeid is er volgens de verzekeringsarts b&b geen medische reden om een urenbeperking toe te kennen. Bij eiser is er geen sprake van verminderde beschikbaarheid door behandeling, noch van een energetische reden voor een urenbeperking. Weliswaar geeft eiser aan dat hij een schema aanhoudt van één uur actief zijn met één uur rust, maar voor een dergelijk schema ontbreekt een wetenschappelijke grondslag. Ook is er geen aanleiding voor een preventieve urenbeperking omdat in de FML al bij CVS passende fysieke beperkingen zijn aangenomen. Rekening houdend met die reeds gestelde beperkingen en voorwaarden in arbeid is er uit preventief oogpunt geen reden om een urenbeperking aan te nemen. In het schrijven van 22 mei 2018 stelt psycholoog Berends dat meer dan 18 uur niet haalbaar is, omdat verdere uitbreiding tot een toename van klachten leidt waarbij het langer duurde voordat eiser weer op zijn ‘oude niveau’ terugkwam. Met deze beschrijving is naar de mening van de verzekeringsarts b&b niet onderbouwd dat er een medische indicatie is voor een urenbeperking. Eerder wordt in deze brief beschreven dat de cognitieve gedragstherapie gericht op verandering van de in stand houdende factoren niet (volledig/maximaal) optimaal verlopen is en niet het maximale resultaat gehaald is. De in stand houdende factoren worden niet genoemd in het schrijven. In de FML is vastgelegd dat eiser verminderd belastbaar is op de gebieden persoonlijk functioneren, fysieke belasting, fysieke omgevingseisen en werktijden, waarbij in belangrijke mate is aangesloten bij de in het protocol CVS genoemde beperkingen. Bij de aandachtspunten voor het beoordelen van de functionele mogelijkheden wordt in het protocol het sociaal functioneren niet genoemd. Er zijn bij eiser ook geen cognitieve functiestoornissen aangetoond, noch is er sprake van ernstige psychiatrie of psychopathologie. Er is volgens de verzekeringsarts b&b geen medisch objectiveerbare grondslag voor de aard/mate van beperkingen in rubriek sociaal functioneren, die de verzekeringsarts heeft aangenomen. De beperkingen in sociaal functioneren worden door de verzekeringsarts b&b aangepast. Op basis van de door de psychiater gestelde diagnose aanpassingsstoornis zal de beperking op conflicthantering wel worden aangehouden. De verzekeringsarts b&b ziet verder geen reden voor het aannemen van (zware) beperkingen ten aanzien van vasthouden en verdelen van de aandacht, frequent buigen en staan tijdens werk. De verzekeringsarts b&b heeft de FML op 1 november 2018 op voormelde punten aangepast.
4.2
Standpunt van eiser
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zijn beperkingen te gering zijn ingeschat en dat ten onrechte geen urenbeperking is gesteld. Voorts stelt eiser dat een IVA-uitkering toegekend had moeten worden. Gebleken is dat na ruim anderhalf jaar cognitieve gedragstherapie bij het Radboud UMC, welke behandeling tot op heden door het UWV wordt genoemd als de enige juiste behandeling bij CVS, er niet verder is gekomen dan 18 uur per week. Verdere opbouw van de werkzaamheden leidt tot dusdanige verergering van de klachten dat er sprake is van een grote terugval. Op grond van de ervaringen in de behandelingen is gebleken dat eiser na één uur werk één uur recuperatie nodig heeft. De verzekeringsarts b&b heeft niet de duur en de frequentie van de noodzakelijke recuperatieperiodes bepaald. Tijdens de bezwaarprocedure heeft alleen dossieronderzoek plaatsgevonden en een hoorzitting zonder medisch onderzoek. De verzekeringsarts b&b heeft onvoldoende rekening gehouden met het dagverhaal en het functioneren in de thuissituatie; hij heeft de door derden verstrekte medische informatie niet voldoende meegewogen en heeft geen aanvullende informatie of nader onderzoek gevraagd. Daarnaast is het Protocol CVS niet volledig gevolgd. Eiser acht het medisch onderzoek op grond van het voorgaande onzorgvuldig, ook omdat geen rekening is gehouden met de behandelresultaten en de conclusies van Ergatis. Door Ergatis is een zeer uitgebreid medisch onderzoek verricht (12 uur verspreid over 3 dagen) waarin tot een urenbeperking van 20 uur in een aangepaste functie wordt geconcludeerd. Dit onderzoek is verricht door onafhankelijke specialisten met ervaring op het gebied van CVS en uitgevoerd conform de richtlijnen van de KNMG. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser de rapportage van Ergatis van 12 januari 2017 overgelegd en onder meer medische informatie van zijn huisarts van 28 november 2016, van psycholoog Van der Voort van 26 november 2012 en 15 juli 2013, van internist Van Wijngaarden van 9 juli 2015 en 17 februari 2016, van neuroloog De Graaf van 9 januari 2016 en van klinisch psycholoog Berends van 22 mei 2018.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in het verhandelde ter zitting en onder meer het rapport van Ergatis en de medische informatie van klinisch psycholoog Berends aanleiding gezien voor het raadplegen van een deskundige.
Verzekeringsarts Klijn heeft als deskundige op 29 februari 2020 rapport uitgebracht. Hij concludeert dat, op energetische gronden, een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week aan de orde is, omdat eiser anders niet aan zijn rustbehoefte gelet op het CVS toekomt. De deskundige stelt dat het dagverhaal, dat door verschillende onderzoekers werd afgenomen, een duidelijke mate van inactiviteit laat zien evenals het bestaan van rustperioden. Onderzoeksbevindingen vermelden ook de vermoeide indruk die betrokkene maakt. De diagnose CVS werd door het kenniscentrum in Nijmegen bevestigd. Op basis van de Standaard Duurbelastbaarheid in arbeid kan volgens de deskundige niet gesteld worden dat geen medische urenbeperking aan de orde kan zijn. Dat de informatie van Berends de instandhoudende factoren niet heeft vermeld, zoals de verzekeringsarts b&b heeft gesteld, lijkt de deskundige een vanzelfsprekende zaak. De instandhoudende factor is het CVS. Hierover is nog veel onbekend, zodat specifieke instandhoudende factoren volgens de deskundige ook niet te benoemen zijn. Wanneer overigens over instandhoudende factoren wordt gesproken denkt de deskundige eerder aan factoren die niet berusten op objectief en rechtstreeks vaststelbare gevolgen van ziekte en/of gebrek en die een rol spelen in de ervaren klachten en beperkingen. Hier moet echter worden uitgegaan van een vaststaand ziektebeeld, namelijk CVS.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich hier voor. De motivering van de deskundige is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Partijen hebben tegen dit rapport geen bezwaren aangevoerd, zodat daarin in ieder geval geen aanleiding kan worden gevonden om de conclusies van de deskundige niet te volgen.
De rechtbank gaat daarom uit van de bevindingen en conclusies van de deskundige. Gelet daarop had een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week gesteld moeten worden. Naar het oordeel van de rechtbank is dat in de FML van 1 november 2018 ten onrechte niet gebeurd en heeft de verzekeringsarts b&b onvoldoende gemotiveerd waarom hij dat heeft nagelaten. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
5.
Herstelmogelijkheid
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om het gebrek te herstellen.
Indien het UWV van die gelegenheid gebruik wenst te maken, zal het UWV de FML van
1 november 2018 dienen aan te (laten) passen, in die zin dat daarin een urenbeperking van
4 uur per dag en 20 uur per week wordt gesteld.
Vervolgens zal een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b), met inachtneming van de aangepaste FML, dienen te beoordelen welke functies ten grondslag kunnen worden gelegd aan de berekening van eisers mate van arbeidsongeschiktheid. Indien die berekening leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer zal voorts dienen te worden beoordeeld of een IVA-uitkering aan de orde is.
De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
6.
Termijn
De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op
6 weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het UWV dit binnen 3 weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
7.
Proceskosten en griffierecht
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
- stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in overweging 5. van deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen drie weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.