ECLI:NL:RBZWB:2020:2365

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
AWB- 20_6298 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake boete op grond van de Wet basisregistratie personen

Op 2 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker had op 30 april 2020 een verzoek ingediend met betrekking tot een boete van € 200,--, opgelegd op basis van artikel 2.21 of 2.22 van de Wet basisregistratie personen. De rechtbank ontving dit verzoek op 6 mei 2020. De voorzieningenrechter heeft besloten om de behandeling ter zitting achterwege te laten, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Tijdens de beoordeling van het verzoek bleek dat verzoeker niet had aangegeven door welk bestuursorgaan de boete was opgelegd. De Awb vereist dat verzoeker samen met het verzoek om voorlopige voorziening een kopie van het besluit meestuurt waartegen hij bezwaar maakt. De griffier heeft verzoeker op 6 mei 2020 gewezen op deze verplichting en hem een termijn van één week gegeven om het verzuim te herstellen.

Aangezien verzoeker niet heeft voldaan aan de verplichting om een kopie van het besluit toe te sturen, heeft de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, in aanwezigheid van griffier mr. P.H.M. Verdonschot, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: 20/6298 BRP VV
uitspraak van 2 juni 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak van
[naam verzoeker] ,te [woonplaats verzoeker] , verzoeker.

1.Procesverloop

Verzoeker heeft bij brief van 30 april 2020, door de rechtbank ontvangen op 6 mei 2020, verzocht om een voorlopige voorziening met betrekking tot een boete van € 200,-- op grond van artikel 2.21 of 2.22 van de Wet basisregistratie personen.
De voorzieningenrechter heeft met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) behandeling ter zitting achterwege gelaten.

2.Beoordeling

Uit het verzoek van verzoeker blijkt niet door welk bestuursorgaan de boete is opgelegd. Daarom is in de Awb de verplichting opgenomen dat de verzoeker tezamen met het verzoek om voorlopige voorziening ook een kopie moet meesturen van het besluit waar hij het niet mee eens is.
Bij brief van 6 mei 2020 heeft de griffier van de rechtbank verzoeker gewezen op (onder meer) deze verplichting en hem een termijn van één week gegund om dit verzuim te herstellen. Daarbij is aangegeven dat het verzoekschrift niet-ontvankelijk verklaard kan worden als het verzuim niet hersteld wordt.
Omdat verzoeker tot op heden niet heeft voldaan aan de verplichting om een kopie van het besluit toe te sturen, is het verzoek niet-ontvankelijk. Daarom zal de voorzieningenrechter de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.

3.Beslissing

De voorzieningenrechter:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier op 2 juni 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
P.H.M. Verdonschot, griffier G.M.J. Kok, voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: