ECLI:NL:RBZWB:2020:2365
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- G.M.J. Kok
- P.H.M. Verdonschot
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening inzake boete op grond van de Wet basisregistratie personen
Op 2 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker had op 30 april 2020 een verzoek ingediend met betrekking tot een boete van € 200,--, opgelegd op basis van artikel 2.21 of 2.22 van de Wet basisregistratie personen. De rechtbank ontving dit verzoek op 6 mei 2020. De voorzieningenrechter heeft besloten om de behandeling ter zitting achterwege te laten, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Tijdens de beoordeling van het verzoek bleek dat verzoeker niet had aangegeven door welk bestuursorgaan de boete was opgelegd. De Awb vereist dat verzoeker samen met het verzoek om voorlopige voorziening een kopie van het besluit meestuurt waartegen hij bezwaar maakt. De griffier heeft verzoeker op 6 mei 2020 gewezen op deze verplichting en hem een termijn van één week gegeven om het verzuim te herstellen.
Aangezien verzoeker niet heeft voldaan aan de verplichting om een kopie van het besluit toe te sturen, heeft de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, in aanwezigheid van griffier mr. P.H.M. Verdonschot, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.