ECLI:NL:RBZWB:2020:2339
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake huurtoeslag
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, dat hem niet-ontvankelijk verklaarde in zijn bezwaar tegen de definitieve berekening van de huurtoeslag over 2017. Het bestreden besluit dateert van 24 juni 2019. Op 8 januari 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bestreden besluit ingetrokken. Hierop heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van de Belastingdienst/Toeslagen in de proceskosten.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen.
De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen aan verzoeker is tegemoetgekomen door het intrekken van het bestreden besluit. De proceskosten worden vastgesteld op € 525,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast merkt de rechtbank op dat de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 47,- aan verzoeker dient te vergoeden, waardoor een veroordeling daartoe niet nodig is. De rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 525,-.