ECLI:NL:RBZWB:2020:2338
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit over Ziektewetuitkering
In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.H.G. in de Braekt, beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 31 juli 2018, dat betrekking had op haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet. Het onderzoek ter zitting vond plaats op 13 december 2018 in Breda. Tijdens de procedure heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om een motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. Dit leidde tot aanvullende medische rapportages van het UWV en reacties van verzoekster. Uiteindelijk heeft het UWV op 5 maart 2020 het bestreden besluit ingetrokken en bepaald dat verzoekster haar aanspraak op een uitkering behoudt tot de maximale uitkeringstermijn.
Verzoekster heeft haar beroep ingetrokken, maar verzocht het UWV te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank oordeelde dat het UWV aan verzoekster was tegemoetgekomen, wat aanleiding gaf om het UWV te veroordelen in de proceskosten. De kosten werden vastgesteld op € 1.575,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De rechtbank heeft ook overwogen dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 46,- aan verzoekster dient te vergoeden, maar dat een veroordeling daartoe niet nodig was. De uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé en is openbaar gemaakt op 26 mei 2020. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.